Definitie
Een groep symptomen met variabele clustering en ernst die optreden bij het stoppen of verminderen van het gebruik van een psychoactieve stof die herhaaldelijk, meestal langdurig en/of in hoge doses is gebruikt. Het syndroom kan gepaard gaan met tekenen van fysiologische stoornissen. Een onttrekkingssyndroom is een van de indicatoren van een afhankelijkheidssyndroom. Het is ook het bepalende kenmerk van de engere psychofarmacologische betekenis van afhankelijkheid.
Het begin en het verloop van het onttrekkingssyndroom zijn tijdsgebonden en hangen samen met het soort stof en de dosis die onmiddellijk voor het staken of verminderen van het gebruik wordt ingenomen. Typisch zijn de kenmerken van een onttrekkingssyndroom het tegenovergestelde van die van een acute intoxicatie.
Het alcoholonttrekkingssyndroom wordt gekenmerkt door beven, zweten, angst, agitatie, depressie, misselijkheid en malaise. Het treedt op 6-48 uur na het staken van de alcoholconsumptie en neemt, wanneer het ongecompliceerd is, na 2-5 dagen af. Het kan worden gecompliceerd door grand mal-aanvallen en kan uitmonden in een delirium (bekend als delirium tremens).
Onttrekkingsverschijnselen van kalmerende middelen hebben veel kenmerken gemeen met alcoholontwenning, maar kunnen ook spierpijn en stuiptrekkingen, perceptuele vervormingen en verstoringen van het lichaamsbeeld omvatten.
Opioïdenontwenning gaat gepaard met rinorroe (loopneus), traanvorming (overmatige traanvorming), spierpijn, koude rillingen, kippenvel en, na 24-48 uur, spier- en buikkrampen. Drugszoekend gedrag is prominent aanwezig en gaat door nadat de lichamelijke symptomen zijn afgenomen.
De ontwenning van stimulerende middelen (de “crash”) is minder duidelijk omschreven dan de onttrekkingssyndromen van stoffen die het centrale zenuwstelsel onderdrukken; depressie is prominent aanwezig en gaat gepaard met malaise, inertie en instabiliteit.
ICD-10 Klinische beschrijving
Een groep symptomen met een variabele clustering en ernst die optreden bij absolute of relatieve onthouding van een stof na herhaald, en gewoonlijk langdurig en/of hooggedoseerd gebruik van die stof. Begin en verloop van de ontwenningsverschijnselen zijn in de tijd beperkt en hangen samen met het soort stof en de dosis die onmiddellijk voor de onthouding werd gebruikt. De ontwenningsverschijnselen kunnen worden gecompliceerd door stuiptrekkingen.
ICD-10 Diagnostische criteria voor onderzoek
De ontwenningsverschijnselen zijn een van de indicatoren van het afhankelijkheidssyndroom en deze laatste diagnose moet ook worden overwogen.
Ontwenningsverschijnselen moeten als hoofddiagnose worden gecodeerd als zij de reden voor verwijzing vormen en voldoende ernstig zijn om op zichzelf medische aandacht te vereisen.
Lichamelijke symptomen variëren naar gelang van de stof die wordt gebruikt. Psychische stoornissen (bv. angst, depressie en slaapstoornissen) zijn ook veel voorkomende kenmerken van ontwenning.
Opgemerkt zij dat ontwenningsverschijnselen kunnen worden opgewekt door geconditioneerde/aangeleerde stimuli in afwezigheid van onmiddellijk voorafgaand middelengebruik. In dergelijke gevallen mag de diagnose onttrekkingsverschijnselen alleen worden gesteld als de ernst ervan dit rechtvaardigt.
Differentiële diagnose. Veel symptomen van een ontwenningsverschijnsel kunnen ook worden veroorzaakt door andere psychiatrische aandoeningen, zoals angststoornissen en depressieve stoornissen. Een eenvoudige ‘kater’ of beven als gevolg van andere aandoeningen moet niet worden verward met de symptomen van een ontwenningsverschijnsel.
De diagnose ontwenningsverschijnselen kan nader worden gespecificeerd met behulp van de volgende vijf-cijferige codes:
F1x.30 – Ongecompliceerd
F1x.31 – Met convulsies