Dit uittreksel verschijnt als hand-out 3.8 op pagina 90 van Teaching Mockingbird.
In hun boek The Companion to Southern Literature beschrijven Joseph Flora en Lucinda MacKethan de zuidelijke dame en de jongere zuidelijke belle, sociale types die de traditionele kenmerken uitstraalden waarnaar veel blanke zuiderlingen gedurende een groot deel van de twintigste eeuw verwachtten dat meisjes streefden.
Eigenlijk een patricische, bevoorrechte blanke vrouw, zij diende haar echtgenoot en boog zich in alle zaken naar hem toe; zij was moederlijk, baarde regelmatig kinderen en zorgde liefdevol voor hen; zij bezat grote bekwaamheid op huishoudelijk gebied, beheerde keuken en kinderkamer, overzag het huishouden op alle gebieden, deelde medicijnen uit, altijd gastvrij. Het belangrijkste was misschien wel dat zij het morele centrum van het huishouden was, vroom, bescheiden en vriendelijk. Ze was een expert met de naald, kon ook een muziekinstrument bespelen en melodieën zingen voor het gezin. Ze was essentieel voor het patriarchaat en zorgde voor goed opgevoede kinderen, een goed geleid huis en alle comfort voor haar man…1
Na de Burgeroorlog nam de visie van een plantage-Zuid mythische proporties aan naarmate zuiderlingen defensief en nostalgisch werden over het Oude Zuiden. Met name de zuidelijke vrouw van het Oude Zuiden werd, via het beeld van de zuidelijke dame, voorgesteld als het ideaal van de negentiende-eeuwse vrouwelijkheid.
. . . Een marmeren figuur op een voetstuk, ze was statisch. Een aantrekkelijker personage in deze geïdealiseerde visie op het Zuiden was de southern belle, de jongere, ongetrouwde en dus onvolledige versie van de southern lady…
Als ze goed opgeleid was, had de belle in haar vroege tienerjaren al de meeste kenmerken van de southern lady: ze was mooi of in aanleg mooi, gracieus, charmant, deugdzaam, trouw aan haar familie, onderdanig aan haar vader, had bescherming nodig van haar man, maar was vindingrijk en dapper als ongewone omstandigheden dat van haar vroegen. Maar zelfs in haar late tienerjaren was zij misschien nog niet volmaakt in zelfopoffering en kalme zelfbeheersing. Deze eigenschappen zouden komen, of moeten komen, zodra ze trouwde – en trouwen werd verondersteld haar levensdoel te zijn.2
-
Citaten
- 1 M. Flora and Lucinda H. MacKethan, eds., The Companion to Southern Literature: Themes, Genres, Places, People, Movements, and Motifs (Baton Rouge: Lousiana State University Press, 2002), 413.
- 2 Ibid., 95.