Toen de Burgeroorlog uitbrak, bestond het nieuwe medium fotografie nog maar iets meer dan twintig jaar. De daguerreotypie was het meest gebruikte vroege fotografische type, maar elk beeld was uniek (een positief beeld in plaats van een negatief) en bleek een uitdaging om te reproduceren. De meeste fotografen uit de Burgeroorlog waren gewend om met daguerreotypieën te werken; een wetenschapper merkt op dat “de wortels van de fotografie uit de Burgeroorlog uit het daguerreotypische tijdperk kwamen en door het leven gingen van de mannen die de foto’s maakten” (Zeller 5).
Tegen 1861 gebruikten veel fotografen echter een ander proces, waarbij collodium-op-glas (natte-plaat) negatieven werden gebruikt. Deze techniek was bewerkelijk en vereiste meer dan één fotograaf die in een mobiele donkere kamerwagen werkte. Het proces hield in dat gevaarlijke chemicaliën werden gemengd en op een glasplaat werden gegoten. Nadat de chemicaliën waren verdampt, werd de glasplaat (in het donker) ondergedompeld in een speciale oplossing. De plaat was dan klaar om in de camera te worden geplaatst. Na het belichten van de plaat werd deze in allerijl naar de donkere kamer gebracht om te worden ontwikkeld. Onnodig te zeggen dat dit een uitdagend en delicaat proces was om uit te voeren in een gevaarlijk oorlogsgebied. Ondanks het moeizame proces om van negatieven afdrukken te maken, erkenden de meeste fotografen uit de Burgeroorlog dat deze nieuwe technologie kon worden gebruikt als een “nieuw en krachtig instrument dat in dienst van de geschiedenis kon worden gesteld” (Zeller 2).
Een aantal fotografen vestigde of verstevigde hun reputatie tijdens de Burgeroorlog, met name Matthew Brady, Alexander Gardner, en Timothy O’Sullivan. Brady is waarschijnlijk de bekendste en onlosmakelijk verbonden met het genre van de fotografie van de Burgeroorlog, maar hij werd bekritiseerd omdat hij met de eer ging strijken voor foto’s die hij zelf niet had gemaakt. Hij had een aantal fotografische assistenten in dienst, van wie velen uiteindelijk zijn studio verlieten en voor zichzelf begonnen. In plaats van zelf als full-time fotograaf op te treden, kan Brady misschien beter omschreven worden als de “project manager” in zijn pogingen om beelden van de Burgeroorlog vast te leggen. Hij is vaak geciteerd als iemand die zei: “Ga”, en ik ging”. In totaal waren Brady en zijn assistenten verantwoordelijk voor het maken van ongeveer 10.000 negatieven. De hele onderneming bracht hem na de oorlog in slechte financiële omstandigheden, en na Brady’s dood werd zijn belangrijke bijdrage aan de geschiedenis van de fotografie niet algemeen erkend. Zijn negatieven werden uiteindelijk door de Amerikaanse regering aangekocht en worden bewaard in de Library of Congress en National Archives.
Zowel Gardner als O’Sullivan hadden in Brady’s studio gewerkt, maar gingen later voor zichzelf beginnen. Voor de oorlog leidde Gardner Brady’s galerie in Washington, D.C., maar vertrok toen om zich te gaan toeleggen op het maken en verkopen van cartes de visite, kleine fotografische portretten die werden gebruikt als visitekaartjes. Later opende hij een studio in Washington, D.C., in directe concurrentie met Brady. Gardner was de officiële fotograaf van het Leger van de Potomac, en publiceerde na de oorlog het Photographic Sketch Book of the Civil War. Het werk omvatte 100 afdrukken in albumen zilver. Gardner verzuimde niet de namen te vermelden van de elf fotografen die aan het werk hadden meegewerkt. Een wetenschapper noemde dit werk een belangrijk document in de geschiedenis van de Amerikaanse fotografie en merkt op dat het getuigde van “een gevorderd begrip van de principes van het foto-essay” (William Stapp geciteerd in Fulton’s Eyes of Time).
O’Sullivan werkte als een van Brady’s assistenten tijdens de Slag om Gettysburg, en werkte later samen met Gardner toen deze werd ingedeeld bij het leger van de Potomac. Hij werkte vier jaar in het veld en fotografeerde ziekenhuizen, bruggen, slagvelden en kampementen. Zijn foto’s van de Slag bij Gettysburg waren provocerend en belangrijk, maar werden destijds toegeschreven aan Brady, omdat O’Sullivan op dat moment nog steeds verbonden was aan Brady’s studio.
De fotografie van de Burgeroorlog legde geen gevechtsscènes vast, maar het leven in kampen, strategische locaties, voorbereidingen voor actie of terugtrekking, en, het beroemdst, gruwelijke scènes van de dood na de slag. De fotografen hadden toestemming van de federale regering om de federale troepen tijdens de oorlog te vergezellen en dergelijke beelden vast te leggen, maar sommige van de foto’s veroorzaakten onvermijdelijk ophef. Tegen 1861 hadden de fotografen de middelen om hun beelden op grote schaal te verkopen via postordercatalogi en handelaars. Sommige foto’s werden gepubliceerd en verkocht als prenten, en geadverteerd voor verkoop in catalogi. Andere foto’s werden gebruikt als inspiratie voor litho’s of houtgravures in tijdschriften.
De beelden van de Burgeroorlog die in deze TEVA-eenheid zijn geselecteerd, maken alle deel uit van de collecties van de Tennessee State Library and Archives. Ze omvatten talrijke carte de visites, tintypen, en een stereograaf, evenals talrijke positieve fotografische afdrukken. Op een groot aantal foto’s staan soldaten afgebeeld die gelegerd waren in Midden- of Oost-Tennessee. Verschillende andere tonen treindepots of andere plaatsen die belangrijk waren voor de taken van de U.S. Quartermaster. Op de meeste foto’s staan federale soldaten afgebeeld, maar er zijn ook enkele voorbeelden van confederale soldaten, waaronder de foto’s van Arthur Willis Closter en Elijah Anderson.
Sommige foto’s verdienen speciale aandacht, zoals de tintype van Fred Claybrook uit 1861. Naast de foto staat dat hij sneuvelde bij Hoover’s Gap terwijl hij zijn regiment naar de strijd leidde. Een andere tintype toont George S. Nichols nadat hij tijdens de slag bij Shiloh zijn oog verloor. Dit soort voorwerpen zouden gekoesterde familiefoto’s zijn geweest die buiten de familie niet veel werden bekeken. Daarentegen waren sommige cartes de visite in deze collectie, zoals de afbeelding van Brigadier Generaal Simon Bolivar Buckner, op grotere schaal beschikbaar. Andere afbeeldingen dienden een meer specifiek doel, namelijk het documenteren van verschillende aspecten van de Burgeroorlog.