Syntax, de ordening van woorden in zinnen, bijzinnen, en zinsdelen, en de studie van de vorming van zinnen en de relatie van hun samenstellende delen. In een taal als het Engels is de woordvolgorde het belangrijkste middel om de relatie tussen woorden aan te geven; bijv. in “Het meisje houdt van de jongen” staat het onderwerp op de eerste plaats, en het onderwerp volgt op het werkwoord. Door ze om te wisselen verandert de betekenis. In veel andere talen geven hoofdletters de grammaticale relaties aan. In het Latijn, bijvoorbeeld, kan “Het meisje houdt van de jongen” zijn puella puerum amat met “het meisje” in de eerste positie, of puerum puella amat met “de jongen” in de eerste positie, of amat puella puerum, amat puerum puella, of puella amat puerum. De betekenis blijft constant omdat de -um uitgang op de vorm voor “jongen” het voorwerp van het werkwoord aangeeft, ongeacht de positie in de zin.
Zinnen zijn opgebouwd uit zinnen of groepen woorden die een nauwere relatie tot elkaar hebben dan tot de woorden buiten de zin. In de zin “Mijn hond speelt in de tuin” is er een nauwere relatie tussen de woorden “speelt”, die samen het werkwoord vormen, dan tussen de woorden “speelt in de”, die slechts een deel van het werkwoord vormen en een deel van de zin die de plaats van het spelen aangeeft.
De studie van de syntaxis omvat ook het onderzoek naar de relaties tussen zinnen die op elkaar lijken, zoals “John zag Mary” en “Mary werd gezien door John”. De syntaxis kreeg veel aandacht na 1957, toen de Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky een radicaal nieuwe theorie van de taal voorstelde, de transformationele grammatica (q.v.).