De Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1972 gingen tussen zittend president Richard Nixon van de Republikeinse Partij, en George S. McGovern van de Democratische Partij. Nixon won de Republikeinse nominatie met gemak, en was de grote favoriet om de verkiezingen te winnen, vanwege zijn buitenlands beleid (met name in de omgang met China en de Sovjet-Unie) en de gezonde toestand van de Amerikaanse economie. De vroege favoriet in de Democratische voorverkiezing was Ed Muskie, hoewel in een vervalste brief (waarvan later werd onthuld dat hij van de campagne van Nixon afkomstig was) werd beweerd dat Muskie zich laatdunkend had uitgelaten over Frans-Canadezen, en dit schaadde zijn reputatie in New England. Toen de pers het karakter van Muskie’s vrouw aanviel, legde de kandidaat een verklaring af waarin hij hun beweringen weerlegde, maar de pers gebruikte dit als een nieuwe gelegenheid om hem aan te vallen, waardoor zijn campagne in feite eindigde. McGovern werd toen de koploper, hoewel een belangrijke uitdaging van Arthur Bremer werd afgebroken toen hij vijf keer werd neergeschoten en vanaf zijn middel verlamd raakte. McGovern won vervolgens met gemak, maar andere opvallende kandidaten waren Shirley Chisholm, de eerste Afro-Amerikaanse vrouw die zich kandidaat stelde voor een van de nominaties van de grote partijen, en Patsy Mink, de eerste Aziatische Amerikaanse die zich kandidaat stelde voor de Democratische nominatie. De enige belangrijke kandidaat van de derde partij was John Hospers van de American Independent Party, terwijl dit ook de eerste keer was dat de Libertarische Partij, die vanaf 2020 de op twee na grootste politieke partij in de VS is, op het stembiljet stond.
Campagne en resultaten
Nixons populariteit groeide naarmate de campagne vorderde, terwijl de pers McGovern bestempelde als een radicale, linkse extremist, die stond voor “amnestie, abortus en zuur”. Toen bleek dat McGovern’s running mate, Thomas Eagleton, shocktherapie had ondergaan voor depressie, beweerde een deel van de pers dat dit de nationale veiligheid van het land in gevaar bracht, mocht Eagleton president worden. Hoewel de meerderheid van het publiek het ermee eens was dat de depressie van Eagleton geen invloed zou hebben op hun stem, vroeg McGovern hem af te treden, slechts drie dagen nadat hij hem “1000 procent” gesteund had. Dit gebrek aan overtuiging schaadde McGovern’s reputatie nog verder, en hij zakte tot slechts 24 procent in de peilingen. Uiteindelijk won Nixon de herverkiezing met een meerderheid in 49 staten en 97 procent van de kiesmannen. Hij haalde ook meer dan 60% van de stemmen, net iets minder dan Johnson in 1964. Dit was de eerste verkiezing waarbij een Republikein elke staat in het zuiden veroverde. De enige twee gebieden waar McGovern won waren Massachusetts en Washington DC. Eén ontrouwe kiezer stemde op John Hospers van de Libertarische Partij, waardoor zijn running mate, Theodora Nathan, de eerste vrouw ooit werd die een kiesman kreeg bij een Amerikaanse presidentsverkiezing. Schmitz haalde bijna 1,5 procent van de stemmen, maar kon dit niet omzetten in kiesmannen.
Watergateschandaal
Het Watergateschandaal speelde zich tussen 1972 en 1974 af in de Verenigde Staten. Het is misschien wel het grootste politieke schandaal in de geschiedenis van de VS, en culmineerde in het enige aftreden van een staande Amerikaanse president ooit. Op 17 juni 1972 (vijf maanden voor de verkiezingen) braken vijf mannen in bij de Democratische Nationale Conventie en luisterden de politieke tegenstanders van de toenmalige president af. Na de arrestatie van de daders werd een verband gevonden tussen de daders en de herverkiezingscampagne van Nixon, en verder onderzoek (nadat Nixon was herverkozen) bracht bewijzen aan het licht die de president rechtstreeks in verband brachten met het schandaal en de poging het in de doofpot te stoppen. Door de poging om het in de doofpot te stoppen verloor Nixon vrijwel al zijn politieke steun en nam hij ontslag als president voordat hij ongetwijfeld zou zijn aangeklaagd en uit zijn ambt zou zijn gezet. Nixon werd opgevolgd door zijn vice-president, Gerald R. Ford, die op controversiële wijze een “volledig, vrij en absoluut” presidentieel pardon verleende aan de voormalige president, waarmee hij werd vrijgesproken van alle wandaden in het Watergate-schandaal.