Volgens het Internationaal Monetair Fonds zijn er “verschillen tussen de particuliere kosten en de kosten voor de samenleving als geheel”. In een situatie waarin er positieve sociale kosten zijn, betekent dit dat de eerste van de fundamentele stellingen van de welvaartseconomie is mislukt in die zin dat het louter vertrouwen op particuliere markten voor prijs en hoeveelheid leidt tot een inefficiënte uitkomst. Marktfalen of situaties waarin consumptie-, investerings- en productiebeslissingen van individuen of bedrijven resulteren in indirecte kosten, d.w.z. dat zij gevolgen hebben voor partijen buiten de transactie, zijn een van de meest voorkomende redenen voor overheidsingrijpen. In de economie worden deze indirecte kosten, die leiden tot inefficiënties op de markt en die resulteren in een verschil tussen de particuliere kosten en de maatschappelijke kosten, externaliteiten genoemd. Sociale kosten zijn dus de kosten die verband houden met de transactiekosten voor de samenleving als geheel. Over het algemeen kunnen sociale kosten gemakkelijker worden uitgedrukt in marginale termen, d.w.z. marginale sociale kosten. De marginale sociale kosten zijn de totale kosten die de samenleving betaalt voor de productie van een extra eenheid van het goed of de dienst in kwestie. Wiskundig kan dit worden weergegeven als Marginale sociale kosten (MSC) = Marginale particuliere kosten (MPC) + Marginale externe kosten (MEC).
Sociale kosten kunnen van tweeërlei aard zijn: negatieve productie-externaliteiten en positieve productie-externaliteiten. Negatieve productie-externaliteit verwijst naar een situatie waarin marginale schade sociale kosten voor de samenleving zijn die ertoe leiden dat de marginale sociale kosten hoger zijn dan de marginale particuliere kosten, d.w.z. MSC > MPC. Intuïtief verwijst dit naar een situatie waarin de productie van de onderneming het welzijn vermindert van de mensen in de samenleving die daarvoor niet worden gecompenseerd. Staalproductie leidt bijvoorbeeld tot een negatieve externaliteit wegens de marginale schade in verband met vervuiling en negatieve milieueffecten. Staalproductie leidt tot indirecte kosten als gevolg van de uitstoot van verontreinigende stoffen, lagere luchtkwaliteit, enz. Deze indirecte kosten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de gezondheid van een huiseigenaar in de buurt van de productie-eenheid en op hogere kosten voor gezondheidszorg, die niet in de prijs en de hoeveelheid op de vrije markt zijn verdisconteerd. Aangezien de producent deze kosten niet draagt, worden zij niet doorberekend aan de eindgebruiker, waardoor een situatie ontstaat waarin MSC > MPC.
Dit voorbeeld kan beter worden verduidelijkt met een diagram. Winstmaximaliserende organisaties in een vrije markt zullen hun productie vaststellen op QMarket waarbij de marginale particuliere kosten (MPC) gelijk zijn aan de marginale baten (MB). Intuïtief is dit het punt op het diagram waar de particuliere aanbodcurve (MPC) en de consumentenvraagcurve (MB) elkaar snijden, d.w.z. waar de consumentenvraag en het aanbod van de onderneming elkaar ontmoeten. Dit resulteert in een concurrerende marktevenwichtsprijs van pMarket.
In aanwezigheid van een negatieve externe productie nemen de particuliere marginale kosten toe, d.w.z. zij worden naar links opgeschoven met de marginale schade, zodat de marginale sociale curve ontstaat. De ster in het diagram, of het punt waar de nieuwe aanbodcurve (inclusief de marginale schade voor de samenleving) en de vraag van de consument elkaar snijden, vertegenwoordigt de sociaal optimale hoeveelheid Qoptimum en prijs. Bij dit maatschappelijk optimum is de door de consument betaalde prijs p*consument en de door de producent ontvangen prijs p*producent.
Hoge positieve maatschappelijke kosten, in de vorm van marginale schade, leiden tot overproductie. In het diagram is er overproductie bij QMarkt – Qoptimum met een daaraan verbonden doodgewichtsverlies van de gearceerde driehoek. Een van de remedies van de overheid om externe effecten te internaliseren is een corrigerende belasting. Volgens de neoklassieke econoom Arthur Pigou zou de overheid, om dit marktfalen (of externaliteit) te corrigeren, een belasting moeten heffen die gelijk is aan de marginale schade per eenheid. Dit zou de particuliere marginale schade van de onderneming effectief verhogen, zodat SMC = PMC.
Het vooruitzicht van overheidsingrijpen om een externaliteit te corrigeren is onderwerp van verhitte discussies geweest. Economen als Ronald Coase beweren dat de markt een extern effect kan internaliseren en voor een extern resultaat kan zorgen door onderhandelingen tussen de betrokken partijen. In het bovengenoemde geval bijvoorbeeld zouden de huiseigenaren met de vervuilingsfirma kunnen onderhandelen en een overeenkomst kunnen sluiten waarbij zij de firma zouden betalen om niet te vervuilen of de firma voor de vervuiling zouden laten betalen; het resultaat met betrekking tot wie betaalt wordt bepaald door de onderhandelingsmacht. Volgens Thomas Helbing van het Internationaal Monetair Fonds kan overheidsingrijpen het meest optimaal zijn in situaties waarin de ene partij over buitensporige onderhandelingsmacht beschikt ten opzichte van de andere partij.
In een alternatief scenario is er sprake van een positieve externe productie wanneer de maatschappelijke kosten van de productie lager zijn dan de marginale particuliere kosten van de productie. Het sociale voordeel van onderzoek en ontwikkeling geldt bijvoorbeeld niet alleen voor de winst die de onderneming maakt, maar draagt ook bij tot de verbetering van de gezondheid van de samenleving door een betere levenskwaliteit, lagere kosten van gezondheidszorg, enz. In dit geval zou de marginale sociale kostencurve naar beneden verschuiven en zou er onderproductie zijn. In dit geval zou overheidsingrijpen resulteren in een Pigouviaanse subsidie om de particuliere marginale kosten van de onderneming te verlagen, zodat MPC = SMC.