Het Romeinse leger, beroemd om zijn discipline, organisatie en innovatie in zowel wapens als tactieken, stelde Rome in staat een enorm rijk op te bouwen en te verdedigen dat eeuwenlang de Mediterrane wereld en daarbuiten zou domineren.
Overzicht
Het Romeinse leger, misschien wel een van de langst overlevende en meest effectieve strijdkrachten in de militaire geschiedenis, heeft een nogal duister begin. De Griekse biograaf Plutarchus schrijft de legendarische stichter van Rome, Romulus, toe aan de oprichting van de legionairs (zoals ze in de Republiek en de Keizertijd zouden worden genoemd), maar de Romeinse historicus Livy zegt dat het vroege Romeinse leger meer in de trant van de Griekse hoplieten in een falanx vocht, waarschijnlijk als een vorm van burgermilitie, waarbij de rekrutering afhankelijk was van de sociale status van de burger. Koning Servius Tullius (ca. 580- 530 v. Chr.) introduceerde zes klassen van rijkdom onder de burgers van Rome; de laagste groep had geen bezit en werd uitgesloten van het leger, terwijl de hoogste groep, de equites, de cavalerie vormden.
Advertentie
Het vroegste contemporaine verslag van een Romeins legioen is van Polybius, en het dateert van rond 150-120 v. Chr.; dit wordt het manipulaire legioen genoemd, hoewel het manipulaire legioen zich waarschijnlijk rond het midden van de 4e eeuw v. Chr. ontwikkelde. Men denkt dat het manipulaire legioen, dat was gebaseerd op kleinere eenheden van 120-160 man, maniples (Latijn voor “handvol”) genoemd, werd ontwikkeld om aan te sluiten bij de lossere formaties waarin de vijanden van Rome vochten en die in staat zouden zijn falanxformaties te overvleugelen. Het voordeel van een dergelijke verandering wordt duidelijk toen Rome de strijd aanbond met de falanxen van Macedonië; Polybius 18.29-30 beschrijft de verdiensten van de Romeinse manipels in hun vermogen om hun vijand te slim af te zijn.
Livy dateert deze progressie door te zeggen dat Rome vanaf 362 BCE twee legioenen had en vanaf 311 BCE vier legioenen. Het manipulaire leger was in deze tijd zuiver burgerlijk, en het zou de strijdmacht zijn geweest die Hannibal in de Tweede Punische Oorlog (218-202 v. Chr.) heeft verslagen; maar er waren toen al meer dan vier legioenen. Naarmate de aard van het Romeinse leger veranderde van beperkte, seizoensgebonden campagnes, en een provinciaal rijk begon te ontstaan door het succes van veldslagen als Cynoscephalae (197 v. Chr.) en Pydna (168 v. Chr.), begonnen de legioenen meer permanente bases te ontwikkelen, waardoor op hun beurt een tekort aan mankracht ontstond.
Advertentie
Toen Gaius Marius in 107 v. Chr. tot consul werd gekozen, begon hij vrijwilligers te werven onder burgers zonder bezittingen en rustte hen op kosten van de staat uit met wapens en harnassen. De ontwikkeling van het maniple naar het cohort wordt ook aan Marius toegeschreven, hoewel deze verandering eerder door Marius is voltooid dan volledig door hem doorgevoerd. De Sociale Oorlog van 91-87 v. Chr. (van het Latijnse socii allies) laat zien dat mankracht nog steeds een probleem was voor het Romeinse leger, omdat aan het eind van de oorlog het staatsburgerschap werd verleend aan de geallieerde Italianen, waardoor een grotere poel van mannen voor het leger beschikbaar kwam.
Toen de Republiek ten einde liep en het keizerlijke Rome begon, reorganiseerde Augustus het Romeinse leger, waarbij o.a. de diensttijd werd verlengd en een militaire schatkist in het leven werd geroepen. Het leger ontwikkelde zich verder, onder andere met verschillende tactieken en formaties die effectiever waren tegen de nieuwe vijanden van Rome. In de tweede eeuw na Christus zette Rome gepantserde cavalerie-eenheden in, en terwijl het eerder belegeringswapens had gebruikt, met pijl- en steenwerpers, begon Rome in de derde eeuw na Christus het gebruik van artillerie op te merken, met de toevoeging van de onager, een grote steenwerper.
Teken in op onze wekelijkse e-mailnieuwsbrief!
Bronnen
Er zijn veel klassieke schrijvers die nuttig zijn om te raadplegen als je naar het Romeinse leger kijkt, zowel Griekse als Romeinse. Polybius is zeer nuttig bij het beoordelen van het Romeinse leger, en geeft informatie over hun wapens (6.23), discipline (6.38) en beloningen voor moed (6.39.1-3; 5-11), maar beschrijft hen ook in de strijd. De Joodse historicus Josephus (ca. 34-100 n.C.) behandelt, terwijl hij mogelijk Polybius hergebruikt, de training en discipline van het Romeinse leger (3.71-6; 85-8; 102-7). Frontius (ca. 40-103 n. Chr.) schreef een werk getiteld Stratagems; hierin komen onder andere de discipline van Scipio, Corbulo, Piso en M. Antonius aan de orde (4.1.1; 4.1.21; 4.1.26; 4.1.37). Vegetius (ca. 5e eeuw CE) schreef een Epitome of Military Science dat handelt over het kiezen van geschikte rekruten, wapentraining, training in gevechtsmanoeuvres, en andere praktische zaken die betrekking hebben op het Romeinse leger.
Centurion by Luc Viatour / www.Lucnix.be (CC BY-NC-SA)
De burgersoldaten van het manipulaire leger werden voor een bepaalde tijd ingeschreven, in plaats van voor jaren dienst te tekenen zoals ze in de keizertijd zouden doen. Dit betekende dat de legioenen van de Romeinse Republiek geen lang, ononderbroken bestaan hadden, omdat zij werden ontbonden nadat de veldtocht waaraan zij hadden deelgenomen was afgelopen. Het resultaat van de Mariaanse hervormingen was een professioneel staand leger voor de Romeinse staat, of in de komende jaren, individuele generaals die de loyaliteit van hun legioenen verwierven.
De meerderheid van de Romeinse soldaten zou rond de leeftijd van 18-20 jaar zijn gerekruteerd, en in de 1e eeuw n.Chr. is er een afname van Italiaanse rekruten terwijl het aantal rekruten uit de provincies toenam. De rekrutering in het leger gebeurde waarschijnlijk via de steden, aangezien vrijwilligers niet altijd voorhanden waren. In deze tijd deed het er niet zo toe of je Romeins staatsburger was of niet, zolang je maar vrijgeboren was. Dit werd serieus genomen, en er werd dan ook een staatseed op je vrijheid afgelegd:
Advertentie
Trajan aan Plinius: “… moet worden onderzocht of zij de doodstraf verdienen. Het hangt ervan af of zij vrijwilligers of dienstplichtigen waren of als plaatsvervangers werden gegeven. Als ze dienstplichtig waren, was de wervingsofficier schuldig; als ze plaatsvervangers waren, is het de schuld van degenen die ze hebben gegeven; als ze zich in het volle besef van hun eigen status hebben aangeboden, is dat hun aan te rekenen. Het is nauwelijks relevant dat zij nog niet aan eenheden zijn toegewezen. De dag waarop zij voor het eerst werden goedgekeurd en de eed aflegden, eiste van hen de waarheid over hun afkomst.” Brieven van Plinius, (10.30), ca. 112 CE.
Het leger bood weinig sociale mobiliteit, en het duurde erg lang voordat je je dienstplicht vervulde; verder diende je waarschijnlijk in het buitenland, en hoewel het loon niet slecht was, was het niets bijzonders, en werden er veel inhoudingen op gedaan voor voedsel en kleding (RMR, 68, papyrus, Egypte, CE 81 laat dat zien) en waren er zeer strenge disciplinaire bevelen. Het leger zorgde echter tegelijkertijd voor een gegarandeerde aanvoer van voedsel, artsen en soldij, en het zorgde ook voor stabiliteit. Hoewel het loon niet briljant was, kon het worden aangevuld met persoonlijke oorlogsbuit, betalingen van keizers (gewoonlijk in hun testament), ook was er de mogelijkheid om door te stromen in de rangen wat duidelijke monetaire voordelen had.
De gemiddelde centurion kreeg 18 maal het loon van de gewone soldaat, 13.500 denarii, en centurions van het eerste cohort kregen 27.000, terwijl de primi ordines 54.000 kregen. In de 2e eeuw n.C. was er ook niet veel actieve dienst en dus minder doodsbedreiging, want dit was een vrij rustige tijd in de geschiedenis van Rome. Vanwege deze latere stabiliteit en vestiging waren veel legerbases voorzien van baden en amfitheaters, dus het leger had duidelijk wel zijn voordelen. Het duurde echter tot Septimius Severus voordat standaardsoldaten tijdens hun diensttijd legaal konden trouwen (niet dat dit onofficiële huwelijken voordien had tegengehouden, en bovendien mochten centurions voordien al trouwen). Evenzo mochten soldaten slaven bezitten. Tacitus (Hist. 2.80.5) geeft een goed voorbeeld van de leefomstandigheden in het leger.
Organisatie
Hoewel Dionysus en Plutarch de introductie van maniples niet per se vermelden, spreken ze wel over tactische en uitrustingsveranderingen die in overeenstemming zouden zijn met veranderingen die een overgang naar manipels zou vereisen. Livy beschrijft hoe een manipulaire formatie in de strijd werd gepresenteerd:
Steun onze Non-Profit Organisatie
Met uw hulp creëren wij gratis inhoud die miljoenen mensen helpt geschiedenis te leren over de hele wereld.
Word Lid
Advertentie
…wat eerst een falanx was geweest, zoals de Macedonische falanxen, werd naderhand een slaglinie gevormd door manipels, met de achterste troepen opgesteld in een aantal compagnieën. De eerste linie, of hastati, bestond uit vijftien manipels, op korte afstand van elkaar gelegerd; de maniple had twintig lichtbewapende soldaten, de rest van hun aantal droeg langwerpige schilden; bovendien werden degenen “lichtbewapend” genoemd die alleen een speer en speren droegen. Deze voorste linie in de strijd bevatte de bloem der jonge mannen, die rijp voor de dienst werden. Daarachter kwam een linie van hetzelfde aantal manipelen, bestaande uit mannen van een meer robuuste leeftijd; deze werden de principes genoemd; zij droegen langwerpige schilden en waren het meest opzichtig bewapend van allen. Deze groep van dertig manipels noemden zij antepilani, omdat achter de standaards weer vijftien andere compagnieën waren gestationeerd, die elk uit drie secties bestonden, waarvan de eerste sectie in elke compagnie pilus werd genoemd. De compagnieën bestonden uit drie vexilla of “vaandels”; een enkel vexillum telde zestig soldaten, twee centurio’s, een vexillarius, of kleurdrager; de compagnie telde honderd zesentachtig man. Op het eerste vaandel stonden de triarii, veteranen met bewezen moed; op het tweede vaandel de rorarii, jongere en minder vooraanstaande mannen; op het derde vaandel de accensi, die het minst betrouwbaar waren, en om die reden in de achterste linie werden ingedeeld…
(Livy, Ab urbe condita, 8.8)
De standaardmacht van het Romeinse keizerlijke leger waren de legioenen, een zware infanterie, aanvankelijk samengesteld uit Romeinse burgers, maar het was heel anders georganiseerd dan het manipulaire leger. Het aantal legioenen dat op een bepaald moment bestond varieerde vaak, maar een ruw gemiddelde is 28. De samenstelling van elk legioen was als volgt:
- 10 cohorten per legioen
- zes eeuwen per cohort
- 10 tenten per cohort
- acht soldaten per tent
- 120 cavaleristen – niet echt een gevechtsmacht, maar boodschappers en verkenners.
De legioenen werden later aangevuld door de hulptroepen, die gewoonlijk geen burger waren en cavalerie en infanterie combineerden. Er waren vier hoofdvormen van hulptroepen:
Advertenties
1. Alae quingenariae; één ala van 16 turma; één turma van 30 man; 480 man
2. Cohort infanterie; één cohort van zes eeuwen; één eeuw van 80 man; 480 man
3. Cohorts equitates; gemengde infanterie en cavalerie. De hulptroepen stonden onder bevel van prefecten van de ridderstand. Naarmate de hulptroepen zich ontwikkelden, werd er echter een vierde soort troepen ingevoerd; dit weerspiegelde het feit dat de hulptroepen zich hadden ontwikkeld tot een status die sterk leek op die van de legionairs.
4. Numeri; vanaf de 2e eeuw n.C. gevormd uit lokale stammen, ongeveer 500 man, zij hoefden geen Latijn te spreken, en vochten vaak volgens hun lokale traditie.
Wanneer een soldaat van de hulptroepen werd ontslagen, ontving hij een militair diploma, dat hem en zijn kinderen het Romeinse staatsburgerschap verleende en wettelijke aanvaarding van een eventueel huwelijk gaf; voor velen was dit een zeer aantrekkelijke beloning om in dienst te treden (en te overleven) bij de hulptroepen.
De Praetoriaanse Garde was in feite de persoonlijke lijfwacht van de Romeinse keizer en bestond uit negen cohorten. Zij stonden onder bevel van twee pretoriaanse prefecten van ruiterstand; deze mannen waren zeer machtig. Aangezien zij dicht bij de keizer stonden, hadden zij een unieke positie voor moordaanslagen. De Praetorianen werden voornamelijk gerekruteerd uit Italië, en het lijkt waarschijnlijk dat zij nooit werden ingelijfd vanwege de vele voordelen die zij hadden boven gewone legionairs. Hun diensttijd was slechts 16 jaar, en zij kregen een betere soldij dan de standaard legioensoldaat, die aan het eind van Augustus’ bewind 225 denarii per jaar bedroeg (Tac. Annalen, 1.17), Domitianus verhoogde dit vervolgens tot 300, Septimus Severus tot 450, en Caracalla tot 675.
Daarnaast waren er nog de Romeinse Vloot (classis), het Stedelijk Cohort (3-4 cohorten gestationeerd in Rome die als politiemacht optraden om de burgerlijke orde te handhaven, onder bevel van de Stedelijke Prefect), en de Equites Singulares, de cavalerie voor de Praetoriaanse Garde, die in sterkte varieerde van 500-1000 man. In totaal had Rome gedurende het grootste deel van de keizertijd een legermacht van ongeveer 350.000 man, als men in aanmerking neemt dat er 28 legioenen waren van ongeveer 5.500 man, en dan nog 160.00 man verdeeld over de auxilia, de troepen in Rome, en de vloot.
Rangen
Er waren verschillende niveaus van bevel binnen het legioen. De belangrijkste commandant was de Legatus legionis, die vaak een ex-praetor was. Onder hem kwamen de zes militaire tribunen, bestaande uit een tribunus laticlavius die de legatus bijstond en tweede in bevel was en van senatoriale rang zou zijn geweest, en vijf tribuni augusticlavii van ruiterstand. Dan kwam de praefectus castorum, die zich bezighield met de logistiek in het kamp en de leiding nam als de legatus legionis en tribunus laticlavius afwezig waren. En dan waren er nog de 60 centurions. De centurions hadden hun eigen rangorde, waarvan de titels waarschijnlijk gebaseerd zijn op de organisatie van het manipulaire leger. Voor de 2de-10de cohorten van een legioen waren de centurions gerangschikt, van hoog naar laag: pilus prior, princeps prior, hastatus prior, pilus posterior, princeps posterior, en de hastatus posterior. Voor het eerste cohort waren er vijf centurions, de primi ordines genaamd, en zij waren gerangschikt (ook weer van hoog naar laag), primus pilus, princeps prior, hastatus prior, princeps posterior, en hastatus posterior.
Uitrusting, wapens, wapenrusting & Belegeringswapens
Onze belangrijkste bronnen over de Romeinse militaire uitrusting komen uit artistieke voorstellingen, militaire documenten, andere literatuur, en overgeleverde archeologische artefacten. De keizertijd biedt ons de grootste hoeveelheid overgeleverd materiaal. De standaardwapens van het Romeinse keizerlijke leger leken sterk op die van de Republiek.
De pilum was een zware speer die werd geworpen voor een gevecht van man tot man. Caesar, Gallische oorlog, 1.25 laat zien hoe ze werden gebruikt, en Polybius 6.23. 9-11 hoe ze werden gebouwd. De pilum werd geworpen om de vijand te doden, maar was zo ontworpen dat als hij vast kwam te zitten in het schild van de vijand, hij maximaal hinderlijk zou zijn.
De Republikeinse gladius hispaniensis (Spaans zwaard) was het andere standaardwapen van de Romeinse infanterie en werd op de rechterheup gedragen, en was ontworpen om te steken en te stoten. Het kon echter ook snijden, omdat het scherpe randen had. Livy (31.34.4.) beschrijft de ontzetting van het Macedonische leger na het zien van de schade die het zwaard kon aanrichten. Het keizerlijke zwaard wordt het zwaard van het Mainz-type genoemd (naar de plaats waar voorbeelden zijn gevonden) en is vergelijkbaar. Het zwaard zou voornamelijk gebruikt zijn om mee te steken. Het Mainz-type ontwikkelde zich vervolgens tot het Pompeii type (voorbeelden gevonden in Pompeii en Herculaneum), dat een kortere punt had en het wellicht gemakkelijker maakte om als snij-, maar ook als steekwapen te gebruiken. Beide zwaarden zouden aan de rechterzijde van het lichaam zijn gedragen.
Polybius geeft een uitgebreid overzicht van het Republikeinse scutumschild (6.23.2-5), dat cirkelvormig was. Vegetius 2.18 suggereert dat elk cohort verschillende emblemen op hun schilden had en dat elke soldaat zijn naam, cohort en eeuw op de achterkant schreef (ongeveer zoals een modern ‘dog tag’). Er lijkt echter geen niet-contentieloos materiaal te zijn om Vegetius te ondersteunen, en gezien zijn latere datum is het mogelijk dat hij hedendaagse gebruiken overhevelt naar vroegere tijden. Het keizerlijke scutum verschilde van het republikeinse in die zin dat het van voren gezien rechthoekig was (dit is het stereotype ‘Romeins schild’), met in het midden een baas, gemaakt van ijzer of een bronzen legering die waarschijnlijk werd gebruikt om de tegenstander te slaan. Polybius 6.23.14 beschrijft de verschillende soorten borstplaat of kuras waarmee de Republikeinse troepen zich konden uitrusten.
Er waren drie hoofdtypen harnassen in gebruik bij het keizerlijke leger; de lorica hamate, tunieken van ijzeren maliënkolder; het schubbenharnas, dat bestond uit metalen schubben die op een stoffen ondergrond waren geweven; en de bekende lorica segmentata, die bestond uit stroken ijzer die met leren riemen waren verbonden.
Het andere belangrijke onderdeel van de uitrusting van een legionair was zijn helm, waarvan er vele varianten waren, vooral in het begin van de geschiedenis van Rome, toen de soldaten voor hun eigen wapens moesten zorgen. De meest typische waren gemaakt van een enkele plaat ijzer in een komvorm met een nekbeschermer aan de achterkant, een geprononceerde wenkbrauw en scharnierende ruitbeschermers; allemaal ontworpen om schade te minimaliseren en klappen op het gezicht van de drager te weerkaatsen. De Monterfortino stijl helm (genoemd naar het graf van Montefortino in Ancona waar een aantal exemplaren zijn gevonden) was de standaardhelm van de 2e eeuw v. Chr. Polybius 6.23.12 beschrijft de beroemde gevederde kuif van deze helm.
Romeinse belegeringswapens waren meestal variaties of kopieën van hellenistische versies; ze kwamen voor in een verscheidenheid van maten, vormen en functies. De meeste zijn beschreven door Vitruvius X. Er waren katapulten en ballistae (beide variaties van steenwerpers); de kleinere Scorpiones, (vergelijkbaar in vorm zo niet ontwerp met ballistae) wat een artillerie stuk was, schietend met bouten; verder gebruikten de Romeinen stormrammen en belegeringstorens. Vitruvius gaat voorbij aan de meer voor de hand liggende belegeringsladders. Ook konden muren worden ondermijnd door sappeurs, hoewel dit niet echt een “wapen” is. Josephus, De Joodse oorlog 3. 245-6- beschrijft in tamelijk bloederig detail de effectiviteit van stenengooiers. Maar belegeringswapens werden soms (maar zelden) ook in open oorlogsvoering ingezet: Tacitus (Historiën 3.23) vertelt hoe in de tweede slag bij Bedriacum in 69 n.Chr. “een uitzonderlijk grote katapult… een bloedbad zou hebben aangericht tot ver in de omtrek…”, ware het niet dat twee soldaten naar de katapult toe waren geslopen en de touwen en het raderwerk hadden doorgesneden.
Army Camps
Het is belangrijk om te onthouden wat het leger deed als het niet in het veld vocht; meestal was het training. Drie keer per maand vonden er marsen plaats en soms werden er manoeuvres in het veld geoefend. Er waren echter ook civiele taken. De infrastructuur werd verbeterd door het bouwen van bruggen en wegen. Ziekenhuizen moesten worden bemand, ovens moesten worden bewerkt, brandstof moest worden gehaald en brood moest worden gebakken, om maar een paar kampactiviteiten te noemen. De Vindolanda schrijftabletten geven een briljant inzicht in het leven in een Romeins kamp en bevatten persoonlijke brieven en kampverslagen. Ook Josephus, Joodse oorlog, 3. 76- 93, hoewel mogelijk gebaseerd op Polybius (en daarom niet een al te nauwkeurig verslag voor de tijd waarin hij schreef), toont de zeer geordende aard van het Romeinse leger in het kamp. Het hele legioen hoeft echter niet tegelijkertijd in het kamp gelegerd te zijn. Vindolanda Inventaris nr. 154, van het 1ste Tungrische Cohort, laat zien hoe de troepen verdeeld waren over de provincie, optredend als provinciale politieagenten of bewakers van de gouverneur, om maar twee taken buiten het Romeinse fort te noemen waar soldaten voor gestuurd konden worden. Het leger was een belangrijk onderdeel van het Romeinse Rijk, en de keizers vertrouwden op de trouw van het leger; dit blijkt uit de munt van Vitellus waarop staat dat hij aan de macht is in “overeenstemming met het leger”, en uit het feit dat de keizer als een soldaat werd gezien, en hoe dit een van de redenen was voor Nero’s falen; Dio Cassius, 69.9, vertelt over de vitale rol van de Praetoriaanse garde bij Claudius’ machtsovername.
Tactiek & Formaties
Van de maniples was de standaardformatie triplex acies, met troepen opgesteld in drie rijen diep, de hastati vooraan, de principes in het midden, en de triarii achteraan. Elke soldaat nam een ruimte van ongeveer een halve meter in beslag, zodat hij zijn pilum kon werpen en effectief zijn zwaard kon hanteren (Pol.18.30.8). De meervoudige manipelen stonden vaak op een afstand gelijk aan hun eigen breedte van de volgende maniple, in een verspringende schaakbordachtige formatie, die quincunx wordt genoemd. Als de strijd eenmaal begonnen was, was het vaak aan ondergeschikte bevelhebbers, in plaats van aan de generaal zelf, om toe te zien op de motivatie van de troepen; Plutarchus beschrijft een unieke situatie:
De Romeinen, toen zij de Macedonische falanx aanvielen, waren niet in staat een doorgang te forceren, en Salvius, de bevelhebber van de Peligniërs, griste de standaard van zijn compagnie weg en slingerde die tussen de vijand. Toen stormden de Peligniërs, omdat het bij de Italianen een onnatuurlijke en flagrante zaak is een vaandel achter te laten, op de plaats af waar het zich bevond, en er werden aan beide zijden vreselijke verliezen geleden.
(Plut.Vit.Aem. Paul.1.20)
De Romeinen ontwikkelden ook vele militaire tactieken en methoden die nog eeuwenlang gebruikt zouden worden, evenals tactieken die uniek waren voor een bepaalde situatie. Toen Brutus in 43 v. Chr. door Marcus Antonius in Mutina werd belegerd, werd de belegering opgeheven toen Brutus op de hoogte werd gebracht van de plannen en acties van de vijand. Brieven werden aan de nek van duiven vastgemaakt en zij, “verlangend naar licht en voedsel, begaven zich naar de hoogste gebouwen en werden door Brutus gevangen”. (Frontinus, Stratagems, 3.13.8). Toen Quintus Sertorius, een eques met een opmerkelijke militaire reputatie, overklast werd door de vijandelijke cavalerie, “groef hij ’s nachts loopgraven en stelde zijn troepen ervoor op. Toen de ruiters arriveerden… trok hij zijn slagorde terug. De ruiters achtervolgden hem op de voet, vielen in de greppels en werden op die manier verslagen.” (Frontinus, 2.12.2). Er waren ook formaties tegen de ruiterij, Cassius Dio (Romeinse Geschiedenis, 71.7) beschrijft een verdedigingsformatie die bijzonder nuttig was tegen de ruiterij: “De Romeinen… vormden zich in een compacte massa, zodat ze de vijand in één keer tegemoet traden, en de meesten van hen legden hun schilden op de grond en zetten er één voet op, zodat ze niet zo uitgleden.” Indien geheel omsingeld, zou dit een hol vierkant vormen.
Glorieuze Overwinningen
Meer van Regillus, c. 496 v. Chr.
Deze semi-legendarische veldslag vond plaats bij het Regillusmeer tussen Tusculum en Rome en vond plaats in het prille begin van de Romeinse Republiek. Het werd uitgevochten tussen Rome en de Latijnen. De Latijnen werden geleid door Rome’s laatste en verbannen koning, Tarquinius Superbus. en dit was de laatste poging van de koning om de macht in Rome te heroveren. De Romeinen werden geleid door de Dictator Postumius. Na veel onzekerheid op het slagveld, waren er drie maatregelen die Postumius moest nemen om zijn overwinning te verzekeren. Ten eerste gaf hij zijn eigen cohort de opdracht om vluchtende Romeinen te behandelen als de vijand om hen te herenigen; vervolgens moest hij de cavalerie opdracht geven te voet te vechten omdat de infanterie zo uitgeput was; ten derde gaf hij zijn troepen nog een extra stimulans door beloningen te beloven aan hen die als eerste en als tweede het vijandelijke kamp binnengingen. Dit resulteerde in zo’n stormloop van Romeinse troepen dat Tarquinius en de Latijnen het slagveld ontvluchtten, en Postumius naar Rome terugkeerde om een triomf te vieren. Livy, Ab Urbe Condita, 2.19-20, geeft een volledig verslag van de slag.
Zama, 202 BCE
Zama was de laatste slag in de Tweede Punische Oorlog en maakte een einde aan 17 jaar oorlog tussen de twee staten Rome en Carthago. De Romeinse legionairs en Italiaanse cavalerie (met een ondersteunende groep Numidische cavalerie) werden aangevoerd door Publius Cornelius Scipio. De Carthagers werden aangevoerd door Hannibal, die een leger van huurlingen, plaatselijke burgers, veteranen van zijn veldslagen in Italië en oorlogsolifanten op de been bracht. De Romeinse overwinning betekende het einde van het Carthaagse verzet, en de Carthaagse senaat drong weer aan op vrede. De Romeinen kenden vrede toe, maar alleen tegen een hoge prijs voor Carthago.
Bekende nederlagen
Het Trasimeer & Cannae, 217 en 216 BCE
De slagen bij het Trasimeer en Cannae waren twee schokkende nederlagen in de Tweede Punische Oorlog aan het begin van Hannibals intocht in Italiaanse gebieden. Livy, Ab Urbe Condita, 22.4-7 handelt over Trasimine en 22.47-8 over Cannae. Cannae was de grootste nederlaag die het Romeinse leger ooit leed, ondanks het feit dat de Romeinen veel talrijker waren dan Hannibals troepen (over het exacte aantal wordt gediscussieerd), en de Romeinen werden uiteindelijk overwonnen door wat een tangbeweging was die de Romeinen insloot in de omringende Carthaagse verzameling. In beide gevechten werd ongelooflijk hevig gevochten. Bij het Trasimeense Meer liepen de Romeinen in een hinderlaag van Hannibal, en dit leidde tot zulke hevige gevechten:
…dat een aardbeving, hevig genoeg om grote delen van vele steden in Italië omver te werpen, snelle stromen van hun loop te doen afwijken, de zee in rivieren te doen uitmonden, en bergen met grote aardverschuivingen naar beneden te doen storten, door geen van de strijdende partijen werd gevoeld.
(Livy, Ab Urbe Condita, 22.5)
Teutoburg, 9 CE
Tijdens de slag bij Teutoburg Forest werden drie legioenen in een hinderlaag gelokt en afgeslacht door een groep Germaanse stammen, aangevoerd door Arminius, opperhoofd van de Cherusken. De Romeinen werden aangevoerd door Publius Quinctilius Varus. Tacitus (Annalen,1.55-71) beschrijft het scenario en de strijd in detail, maar Suetonius, vat het effect van deze nederlaag het best samen:
” van Varus bedreigde de veiligheid van het rijk zelf; drie legioenen, met de commandant, zijn luitenanten, en alle hulptroepen, werden afgesneden. Toen hij van deze ramp bericht ontving, gaf hij bevel de stad streng te bewaken, om iedere verstoring van de openbare orde te voorkomen, en verlengde de benoemingen van de prefecten in de provincies, opdat de bondgenoten door ervaring van personen, aan wie zij gewend waren, in orde gehouden zouden worden. Hij zwoer de grote spelen te vieren ter ere van Jupiter, Optimus, Maximus, “als het hem zou behagen de staat in meer voorspoedige omstandigheden te herstellen”. Hiertoe was hij al eerder overgegaan tijdens de Cimbriaanse en Marsiaanse oorlogen. Kortom, er wordt ons verteld dat hij zo ontzet was over deze gebeurtenis, dat hij maandenlang het haar op zijn hoofd en zijn baard liet groeien en soms met zijn hoofd tegen de deurpost klopte, terwijl hij uitriep: “Varus! Geef me mijn legioenen terug!” En de verjaardag van dit onheil bleef hij vieren als een dag van verdriet en rouw.
(Suetonius, Augustus, 2)
Voor het grootste deel van een half millennium fungeerde het Romeinse leger als de lange arm van het Romeinse imperialisme over een gebied dat de landen omvatte die door de Middellandse Zee werden geraakt en beïnvloed. Het verenigde Italië, verdeelde Romeinse loyaliteiten en trad zowel op als handhaver van de staat als van individuen met macht; het was in staat om Duitse stammen, Carthagers, Grieken, Macedoniërs en vele andere volkeren te onderwerpen. Het was een strijdmacht om rekening mee te houden, en dat is het nog steeds, want begrijpen hoe het Romeinse leger functioneerde is geen gemakkelijke taak, en deze definitie heeft slechts de toplaag weggepoetst van de enorme rijkdom aan details over het Romeinse leger die in de tijd is begraven.