Redshift, verschuiving van het spectrum van een astronomisch object naar langere (rode) golflengtes. Het wordt over het algemeen toegeschreven aan het Doppler-effect, een verandering in golflengte die optreedt wanneer een bepaalde bron van golven (bijv, licht of radiogolven) en een waarnemer zich snel ten opzichte van elkaar bewegen.
De Amerikaanse astronoom Edwin Powell Hubble rapporteerde in 1929 dat de verre sterrenstelsels zich terugtrekken van het Melkwegstelsel, waarin de aarde zich bevindt, en dat hun roodverschuiving evenredig toeneemt met hun toenemende afstand. Deze veralgemening werd de basis voor wat de wet van Hubble wordt genoemd, die de vluchtsnelheid van een melkwegstelsel correleert met de afstand tot de aarde. Dat wil zeggen, hoe groter de roodverschuiving van het licht dat van een dergelijk object uitgaat, hoe groter de afstand van het object en hoe groter zijn recessionele snelheid (zie ook de constante van Hubble). Deze roodverschuivingswet is door later onderzoek bevestigd en vormt de hoeksteen van moderne relativistische kosmologische theorieën waarin wordt verondersteld dat het heelal uitdijt.
Sinds het begin van de jaren zestig hebben astronomen kosmische objecten ontdekt die bekend staan als quasars en die een grotere roodverschuiving hebben dan de meest afgelegen sterrenstelsels die eerder zijn waargenomen. De extreem grote roodverschuivingen van diverse quasars duiden erop dat ze zich met enorme snelheden van de aarde verwijderen (d.w.z. ongeveer 90 procent van de lichtsnelheid) en daardoor tot de verste objecten in het heelal behoren.