Eerste Punische Oorlog (264-241 v.Chr)
oorts oorzaak van de eerste uitbraak was een crisis in de stad Messana (Messina), die de zeestraten tussen Italië en Sicilië beheerste. De Mamertini, een groep huurlingen uit Campanië, hadden zich met geweld in de stad gevestigd en werden in 264 door Hieron II van Syracuse zwaar onder druk gezet. De Mamertini deden een beroep op zowel Rome als Carthago, en de Carthagers, die als eersten aankwamen, bezetten Messana en bewerkstelligden een verzoening met Hieron. De Romeinse bevelhebber bleef echter troepen naar de stad sturen, en door de Carthaagse admiraal tijdens een onderhandeling te grijpen, dwong hij hem zich terug te trekken. Deze agressie lokte een oorlog uit met Carthago en Syracuse.
De operaties begonnen met een gezamenlijke aanval op Messana, die de Romeinen gemakkelijk afsloegen. In 263 rukten de Romeinen met een aanzienlijke troepenmacht op naar Hieron’s gebied en haalden hem over om vrede te sluiten en een verbond met hen te sluiten. Ze belegerden en veroverden de Carthaagse basis in Agrigentum in 262, maar maakten weinig indruk op de Carthaagse forten in het westen van het eiland en op de steden in het binnenland.
In 260 bouwden de Romeinen hun eerste grote vloot van standaard slagschepen. Bij Mylae (Milazzo), voor de noordelijke Siciliaanse kust, versloeg hun admiraal Gaius Duilius een Carthaags eskader met superieure manoeuvreercapaciteiten door vast te grijpen en aan boord te gaan. Dit liet Rome vrij om een troepenmacht op Corsica te laten landen (259) en de Carthagers te verdrijven, maar was niet voldoende om hun greep op Sicilië los te maken. Een grote Romeinse vloot voer in 256 uit, sloeg de gehele Carthaagse vloot af bij Kaap Ecnomus (bij het huidige Licata) en vestigde een versterkt kamp op Afrikaanse bodem bij Clypea (Kélibia in Tunesië). De Carthagers, wier burgerlegers volkomen ongeorganiseerd waren, konden het veld niet tegen de indringers houden, noch voorkomen dat hun onderdanen in opstand kwamen. Na één veldtocht waren zij bereid om vrede te vragen, maar de voorwaarden die de Romeinse bevelhebber Marcus Atilius Regulus aanbood, waren ondraaglijk streng. Daarom rustten zij een nieuw leger uit, waarin op advies van een Griekse huurlingenkapitein, Xanthippus genaamd, ruiterij en olifanten de sterkste wapens vormden. In 255 streden zij onder bevel van Xanthippus tegen Regulus, die zich met een ontoereikende troepenmacht in de buurt van Tunis had opgesteld, overrompelden hem en vernietigden het grootste deel van zijn leger. Een tweede Romeinse vloot, die vervolgens Afrika bereikte na de volledige Carthaagse vloot bij Kaap Hermaeum (schiereiland Sharīk) verslagen te hebben, trok alle resterende troepen terug.
De Romeinen richtten hun pijlen nu opnieuw op Sicilië. In 254 veroverden zij de belangrijke vesting Panormus (Palermo), maar toen Carthago versterkingen naar het eiland wierp, kwam de oorlog opnieuw tot stilstand. In 251 of 250 bracht de Romeinse veldheer Lucius Caecilius Metellus eindelijk een veldslag bij Panormus tot stand, waarbij de vijandelijke troepenmacht effectief werd lamgelegd. Deze overwinning werd gevolgd door een belegering van de voornaamste Punische basis te Lilybaeum (Marsala), tezamen met Drepanum (Trapani), over land en zee. De belegeraars boden dapper weerstand en werden in 249 gedwongen zich terug te trekken door het verlies van hun vloot in een verrassingsaanval op Drepanum, waarbij de admiraal Publius Claudius Pulcher werd afgeslagen met een verlies van 93 schepen. Hoewel dit de enige zeenederlaag van de Romeinen in de oorlog was, had hun vloot een reeks zware stormverliezen geleden, en nu was zij zo verkleind dat de aanval op Sicilië moest worden opgeschort. Tegelijkertijd verminderden de Carthagers, die niet minder zwaar gebukt gingen onder de financiële druk van de langdurige strijd, hun strijdkrachten en deden geen poging tot een tegenaanval. Het enige opmerkelijke kenmerk van de daaropvolgende veldtochten is de bekwame guerrillaoorlog die een nieuwe Carthaagse bevelhebber, Hamilcar Barca, voerde vanuit zijn sterke posities op de Mt. Ercte (247-244) en de Mt. Eryx (het huidige Erice) (244-242) in het westen van Sicilië, waardoor hij Lilybaeum doeltreffend afschermde van elke poging van het Romeinse landleger om het in te nemen.
In 242 hervatte Rome de operaties op zee. Door een geweldige inspanning van particuliere burgers werd een vloot van 200 oorlogsschepen uitgerust en uitgestuurd om de blokkade van Lilybaeum te vernieuwen. De Carthagers verzamelden haastig een hulptroep, maar in een slag bij de Aegates Insulae (Egadische eilanden), ten westen van Drepana, werd hun vloot in het ongelijk gesteld en grotendeels tot zinken gebracht of gevangen genomen (10 maart 241). Deze overwinning, die de Romeinen het onbetwiste bevel over de zee gaf, maakte de uiteindelijke val van de Punische bolwerken op Sicilië zeker. De Carthagers begonnen onderhandelingen en stemden in met een vrede waarbij zij Sicilië en de Lipari (Eolie) eilanden aan Rome afstonden en een schadeloosstelling van 3.200 talenten betaalden.