Uranineweginfecties (UTI’s) zijn de op één na meest gediagnosticeerde infectieziekte wereldwijd, met ongeveer 150 miljoen diagnoses per jaar. Gram-negatieve bacillen zijn de meest voorkomende ziekteverwekkers die UTI’s veroorzaken bij zowel mannen als vrouwen met een verhouding van 1:2, waarbij Escherichia coli (E. coli) het meest voorkomende type is en verantwoordelijk is voor 75-90% van de UTI’s. Gewoonlijk worden deze infecties behandeld met een verscheidenheid aan antibiotica, waaronder β-lactam, β-lactam/β-lactamaseremmers, flouroquinolonen en carbapenems. De laatste tijd zijn deze ziekteverwekkers echter in toenemende mate resistent geworden tegen de meeste van deze antibiotica.
Extended spectrum β-lactamase (ESBL) is een enzym dat wordt geproduceerd door Gram-negatieve bacillen en verantwoordelijk is voor de wereldwijd toenemende resistenties. Het enzym is verantwoordelijk voor resistentie tegen amino en ureido penicilline, oxyimino cefalosporine, en monobactamines, maar niet tegen 7-α-gesubstitueerde β-lactam. Bepaalde patiënten blijken vatbaarder te zijn voor deze infecties, zoals patiënten met talrijke comorbiditeiten, diabetes, die in verpleeghuizen wonen, frequent antibiotica gebruiken, recurrente UTI’s hebben, ouder zijn en van het mannelijk geslacht zijn. Verdere risicofactoren zijn patiënten die intraveneuze behandelingen hebben ondergaan of urinewegafwijkingen hebben.
De toenemende resistentie tegen de meer algemeen gebruikte antibiotica heeft empirische behandeling moeilijker gemaakt. UTI’s gecompliceerd door ESBL-organismen leiden vaak tot onzekere uitkomsten en een langere ziekenhuisopname, vooral omdat deze organismen vaak multi-drug-resistent zijn. Hoewel deze infecties vroeger alleen in ziekenhuizen voorkwamen, hebben zij hun weg naar de samenleving gevonden. In een onderzoek naar de gevoeligheid voor antibiotica stelden Hoban e.a. vast dat deze resistente organismen gevoeliger zijn voor carbapenems, imipenem en ertapenem dan voor andere antibiotica. Akram et al. vonden dat ESBL-infecties gevoeliger waren voor imipenem en amikacine. Taneja et al. vonden dat imipenem het meest effectief was, naast piperacillin-tazobactam en ceftrazidime-clavulaanzuur. Zij analyseerden meer dan 9000 verzamelde en onderzochte urinemonsters, waarbij ongeveer 2000 monsters positief waren voor uropathogenen. Daarvan had 22,1% multi-drug resistentie en 36,5% waren ESBL-producenten.
Er lijkt ook een discrepantie te bestaan tussen geografische regionale resistenties en gevoeligheden van ESBL-organismen. Niettemin bevelen de EAU-richtlijnen het gebruik van aminoglycoside of carbapenems aan als eerstelijnstherapie totdat de gevoeligheid voor geneesmiddelen is vastgesteld. Daarom moet elke regio een grondige studie verrichten om na te gaan welke ESBL-stam overheerst en voor welk antibioticum die stammen het gevoeligst zijn. Dit zorgt voor een vermindering van het aantal besmette gecompliceerde gevallen. Bovendien moet de causaliteit van resistentie worden onderzocht om verdere toename van resistentie te voorkomen. Intussen moeten gecompliceerde UTI’s bij patiënten die worden opgenomen met een hoge verdenking op een ESBL-infectie, waakzaam worden behandeld met empirische antibiotica met hetzij aminoglycoside of carbapenems, waarbij dringend kweken en sensitiviteiten voor analyse moeten worden opgestuurd. Zodra de resultaten van de gevoeligheden beschikbaar zijn, kan een voor het organisme geschikt antibioticum worden toegediend. Bovendien moeten artsen rekening houden met de risicofactoren die geassocieerd zijn met ESBL UTI’s om een gecompliceerde infectie te voorkomen.