Een nadere beschouwing
Neutrino’s werden pas in 1955 waargenomen, ruwweg een kwart eeuw nadat de natuurkundige Wolfgang Pauli hun bestaan voor het eerst op theoretische gronden had verondersteld. Pauli bestudeerde bepaalde radioactieve vervalprocessen die betaverval worden genoemd, processen waarvan nu bekend is dat ze het verval van een neutron in een proton en een elektron inhouden. Een bepaalde hoeveelheid energie die bij deze processen verloren ging, kon niet worden verklaard. Pauli stelde voor dat de energie werd weggevoerd door een zeer klein, elektrisch neutraal deeltje dat niet werd gedetecteerd. (Hij wilde het deeltje aanvankelijk neutronen noemen, maar publiceerde de suggestie niet, en een paar jaar later werd het deeltje dat wij nu kennen als het neutron ontdekt en in druk genoemd. De Italiaanse natuurkundige Enrico Fermi bedacht vervolgens de term neutrino, wat in het Italiaans klein neutron betekent). Neutrino’s zijn moeilijk waar te nemen omdat hun massa, als zij die al hebben, uiterst gering is en zij geen elektrische lading bezitten; een stuk ijzer van enkele lichtjaren dik zou slechts ongeveer de helft absorberen van de neutrino’s die het zouden treffen. Niettemin kunnen neutrino’s worden gedetecteerd, en er zijn drie verschillende typen onderscheiden, die elk geassocieerd zijn met een bepaald lepton (het elektron, het muon en het taon) waarmee het vaak gepaard gaat in interacties waarbij de zwakke kracht een rol speelt. Recente analyses van neutrino’s afkomstig van de zon hebben gesuggereerd dat elk type neutrino spontaan kan veranderen in een van de andere in een proces van neutrino-oscillatie, en om theoretische redenen zou dit op zijn beurt vereisen dat neutrino’s massa hebben. Als dat zo is, dan zou hun overvloed, ondanks hun lichte gewicht, in feite kunnen betekenen dat neutrino’s een aanzienlijke bijdrage leveren aan de totale massa van het heelal.