Nationalisme was heel gewoon in het Europa van het begin van de 20e eeuw en wordt beschouwd als een belangrijke oorzaak van de Eerste Wereldoorlog. Voor de oorlog geloofden de meeste Europeanen in een soort culturele, economische en militaire suprematie en dominantie over andere naties. Dit werd gevoed door provocerende toespraken, uitspraken of persberichten. De voorpagina’s van kranten werden vaak aangehaald met nationalistische retoriek en overdreven verhalen, zoals geruchten over rivaliserende naties en hun gruwelijke bedoelingen. Nationalisme was ook sterk aanwezig in de popcultuur, aangezien het de literatuur, het theater en de muziek beïnvloedde. Leiders aan de macht (koninklijke families, politici en diplomaten) deden geen poging om deze trend te stoppen en sommigen droegen er zelfs actief toe bij.
Deze trends van nationalisme gaven de burgers ook een overmatig vertrouwen in hun natie, regeringen en de militaire kracht. Het gaf hen een vals gevoel van eerlijkheid en rechtvaardigheid. Het demoniseerde rivaliserende naties en schilderde hen af als agressief, sluw, bedrieglijk, barbaars en onbeschaafd. Burgers beschouwden rivaliserende naties nu als bedreigingen die tegen hen samenspanden en samenspanden. Dit werd vooral gedaan door de nadruk te leggen op de negatieve kanten van het imperialisme. Nationalisten waren ervan overtuigd dat als er ooit een oorlog tussen rivalen zou uitbreken, zij de overwinning zouden behalen. Imperialisme, militarisme en nationalisme droegen bij tot de continentale waan dat een Europese oorlog te winnen leek.
De 19e eeuw was er een van betrekkelijke vrede in Europa, afgezien van de Krimoorlog tussen 1853 en 1856 en de Frans-Pruisische oorlog tussen 1870 en 1871. De burgers van Engeland, Frankrijk en Duitsland waren gewend aan koloniale oorlogen, dat wil zeggen oorlogen die werden uitgevochten tegen onontwikkelde en onderuitgeruste tegenstanders, voornamelijk in Afrika en Azië. Deze oorlogen werden vaak snel beëindigd vanwege hun superioriteit. Frankrijk werd echter in 1871 door de Pruisen verslagen. De meeste naties die als de grote mogendheden van Europa werden beschouwd, hadden al meer dan een halve eeuw geen belangrijke militaire nederlaag meer geleden en voelden zich bijgevolg onoverwinnelijk. De Britten bijvoorbeeld geloofden dat hun zeemacht en economische macht hen de overhand zou geven tegen elke tegenstand en in elke oorlog.
De Duitsers hadden vertrouwen in de Pruisische militaire efficiëntie en precisie, hun groeiende industriële basis, nieuwe bewapening en een uitdijende vloot van slagschepen en onderzeeërs. Als er een oorlog zou uitbreken, had het Duitse opperbevel het volste vertrouwen in het Schlieffenplan, een preventieve militaire strategie om de oostelijke en westelijke buren van Duitsland te verslaan door op verschillende fronten en op verschillende tijdstippen tegen Rusland en Frankrijk te vechten. In Rusland geloofde de tsaar dat zijn troon en rijk door God gezonden waren en dat het ongelooflijk grote staande Russische leger van 1,5 miljoen man hen zou beschermen. Dit leger was de grootste landmacht van Europa in vredestijd. De Russische bevelhebbers geloofden ook dat de enorme bevolking van het rijk het de overhand zou geven op de kleinere naties van West-Europa. Een muur van betonnen forten en verdedigingswerken langs hun oostgrens was de troost voor de Fransen, die er het volste vertrouwen in hadden dat ze elke Duitse aanval zouden kunnen weerstaan.
De meeste Europese mogendheden waren aan het eind van de 19e eeuw bijna dronken geworden van patriottisme en nationalisme. Groot-Brittannië, bijvoorbeeld, had tegen die tijd twee eeuwen van keizerlijke, commerciële en maritieme dominantie genoten. Het Britse Rijk strekte zich uit over een kwart van de wereldbol, voornamelijk door de kolonies die het overal ter wereld had gesticht. Zij geloofden dat zij nooit slaven van wie dan ook konden zijn. De Britten waren ook gewiekst geweest, want Londen had de 19e eeuw besteed aan het bevorderen van haar imperiale en commerciële belangen en had oorlogen koste wat kost vermeden. De eenwording van Duitsland in 1871, de snelheid van de Duitse bewapening en de zelfingenomenheid van keizer Wilhelm II baarden Britse nationalisten echter zorgen.
Gecontroleerd door nationalisten wakkerde Engelands ‘penny press’ deze rivaliteit aan door ongelooflijke ficties te publiceren over buitenlandse intriges, spionage, toekomstige oorlogen en invasies van de Duitsers. Een mooi voorbeeld is de Slag bij Dorking in 1871, een vorm van ‘invasieliteratuur’. Het was een wild gedetailleerd verhaal over hoe Duitse troepen Engeland zouden overnemen. Tegen 1910 lagen de straten van Londen vol met tientallen smakeloze novellen waarin werd gewaarschuwd voor Duitse, Russische of Franse agressie met gebruikmaking van raciale stereotypering en insinuaties. De Duitsers werden afgeschilderd als koud, wreed en berekenend, de Russen als onbeschaafde barbaren, de Fransen als vrijetijdszoekende nietsnutten en de Chinezen als een ras van moorddadige, opium rokende wilden. De regels van deze landen werden bespot door stuiverromanschrijvers, cartoonisten en satirici. Twee van de populairste doelwitten waren de Duitse keizer en de Russische tsaar; beide belachelijk gemaakt om hun arrogantie en ambitie.
Duitsland was, vergeleken met Groot-Brittannië, een jonge natie. Het werd in 1871 gevormd door de eenwording van 26 Duitstalige staten en gebieden. Duits nationalisme en xenofobie waren niet minder intens, maar ze kwamen uit verschillende bronnen. Pan-Germanisme (Duits nationalisme) was de politieke factor die deze verschillende etnische staten met elkaar verbond. Na de eenmaking vertrouwden de leiders van Duitsland op deze nationalistische gevoelens om hun pas gevormde natie te consolideren en te versterken en om publieke steun te verwerven. Door de poëzie van Goethe en de muziek van Richard Wagner werd de Duitse cultuur bevorderd en gevierd.
Het Duitse militarisme ondersteunde in hoge mate hun nationalisme. De kracht van de natie werd uitsluitend bepaald en weerspiegeld door de sterkte van haar strijdkrachten. De nieuwe Kaiser (leider van de Duitse natie) was synoniem met zijn land. Hij was jong, enthousiast, nationalistisch en geobsedeerd door militaire macht en keizerlijke expansie, wat het land wilde. Wilhelm II was trots op wat Duitsland had bereikt, maar onzeker over zijn toekomst. Hoewel hij de Engelsen gierig en hypocriet vond, benijdde hij de macht die zij bezaten en was hij wanhopig op zoek naar nationaal succes. Het grootste obstakel in zijn gedachten was de expansie van Groot-Brittannië. De Britten werden al snel een populair doelwit voor de Duitse pers en Groot-Brittannië werd afgeschilderd als expansionistisch, egoïstisch, hebzuchtig en geobsedeerd door geld. Dit werd alleen maar erger toen de anti-Britse sentimenten toenamen tijdens de Boerenoorlog van 1899-1902, de Britse oorlog tegen boeren-kolonisten om de controle over Zuid-Afrika.
Terwijl de grote mogendheden hun macht aanwendden en hun volk vervulden met een gevoel van rechtschapenheid en superioriteit, ontstond in Zuid-Europa een andere vorm van nationalisme. Er ontstond een andere vorm van nationalisme, die niet ging over suprematie of militaire macht, maar over het recht van etnische groepen om onafhankelijk, autonoom en zelfbestuurd te zijn. Dit kwam tot stand omdat de wereld verdeeld was in invloedssferen en grote rijken. Veel regio’s, rassen en religieuze groepen wilden vrij zijn van het imperialisme. In Rusland bijvoorbeeld werden meer dan 80 etnische groepen in Oost-Europa en Azië gedwongen Russisch te spreken, de Russische tsaar als hun leider te erkennen en de Russische godsdienst te belijden. Dit leidde uiteindelijk tot de Russische Revolutie, die een einde maakte aan de heerschappij van de koninklijke familie en de tsaren. Een ander voorbeeld is China. Gedurende een groot deel van de 19e eeuw werd het land economisch uitgebuit door Europese mogendheden en Aziatische naties, namelijk Groot-Brittannië en Japan. Verbitterde Chinezen vormden geheime en verbannen nationalistische groeperingen om de situatie in hun land te veranderen. Nationalistische groeperingen speelden ook een belangrijke rol bij de verzwakking van het Ottomaanse Rijk in Oost-Europa.
De nationalistische beweging die de grootste invloed had, was het uitbreken van de oorlog door Slavische groeperingen op de Balkan. Pan-Slavisme was de overtuiging dat de Slavische volkeren van Oost-Europa onafhankelijk moesten zijn en hun eigen natie moesten hebben, en dat zij een machtige kracht in de regio vormden. Het kwam vooral voor in Servië, waar het aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw sterk was opgekomen. Het pan-slavisme was vooral gekant tegen het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk en de controle en invloed die het had over de regio. De ontevredenheid was groot en jonge Serviërs sloten zich aan bij radicale nationalistische groeperingen als de “Zwarte Hand”, vanwege de annexatie door Wenen van Bosnië en Herzegovina. Groepen als de ‘Zwarte Hand’ wilden Oostenrijk-Hongarije uit de Balkan verdrijven om een natie te vormen die ‘Groot-Servië’ werd genoemd. Het was deze verhevigde vorm van nationalisme die leidde tot het begin van de Eerste Wereldoorlog door de moord op aartshertog Franz Ferdinand in Sarajevo in juni 1914.