The National Security Act of 1947 mandated a major reorganization of the foreign policy and military establishments of the U.S. Government. De wet creëerde veel van de instellingen die presidenten nuttig achtten bij het formuleren en uitvoeren van buitenlands beleid, waaronder de National Security Council (NSC).
De Raad zelf bestond uit de president, vice-president, minister van Buitenlandse Zaken, minister van Defensie en andere leden (zoals de directeur van de Central Intelligence Agency), die in het Witte Huis bijeenkwamen om zowel langetermijnproblemen als meer directe nationale veiligheidscrises te bespreken. Een kleine NSC staf werd ingehuurd om buitenlands beleid materiaal van andere agentschappen voor de President te coördineren. Vanaf 1953 werd deze staf geleid door de assistent van de president voor nationale veiligheidszaken. Elke President heeft aan de NSC een verschillende graad van belangrijkheid toegekend en heeft de staf van de NSC verschillende niveaus van autonomie en invloed gegeven over andere agentschappen zoals het Ministerie van Staat en het Ministerie van Defensie. President Dwight D. Eisenhower, bijvoorbeeld, gebruikte de NSC-vergaderingen om belangrijke beslissingen te nemen op het gebied van het buitenlands beleid, terwijl John F. Kennedy en Lyndon B. Johnson de voorkeur gaven aan een meer informele werkwijze via vertrouwde medewerkers. Onder President Richard M. Nixon werd de NSC staf, toen onder leiding van Henry A. Kissinger, omgevormd van een coördinerend orgaan tot een organisatie die zich actief bezighield met onderhandelingen met buitenlandse leiders en de uitvoering van de beslissingen van de President. De vergaderingen van de NSC zelf waren echter niet frequent en vormden slechts een bevestiging van besluiten waarover Nixon en Kissinger het al eens waren geworden.
Bij deze wet werd ook de Central Intelligence Agency (CIA) opgericht, die was voortgekomen uit het Office of Strategic Services uit de Tweede Wereldoorlog en kleine na-oorlogse inlichtingenorganisaties. De CIA diende als de belangrijkste civiele inlichtingenorganisatie van de regering. Later werd de Defense Intelligence Agency de belangrijkste militaire inlichtingendienst. De wet van 1947 veroorzaakte ook ingrijpende veranderingen in het militaire establishment. Het ministerie van Oorlog en het ministerie van Marine fuseerden tot één ministerie van Defensie onder leiding van de minister van Defensie, die ook leiding gaf aan het nieuw opgerichte ministerie van de Luchtmacht. Elk van de drie takken behield echter zijn eigen dienstsecretarissen. In 1949 werd de wet gewijzigd om de minister van Defensie meer macht te geven over de afzonderlijke diensten en hun secretarissen.