7 november 2019, 17:04
Zucht om het hele woordenboek van muziektermen te onthouden? Van adagio tot wals, hier is een uitgebreide gids voor Italiaanse muziektermen en andere terminologie.
A
Accelerando
(Italiaans: ‘sneller worden’)
Adagio
(Italiaans: ‘langzaam’). Dit betekent dat de muziek langzaam gespeeld moet worden. Barbers ‘Adagio’ is hier een fantastisch voorbeeld van.
Allegro
(Italiaans: ‘levendig’). Betekent dat de muziek opgewekt gespeeld moet worden. Opgewekt en opgewekt. Probeer Rossini’s William Tell ouverture maar eens.
Andante
(Italiaans: ‘lopend’). Dat betekent dat de muziek stapvoets gespeeld moet worden. Niet te snel of te langzaam.
Aria
(Italiaans: ‘lucht’). Een aria is een lied, meestal gebruikt om decorstukken in de opera aan te duiden.
Atonaal
Muziek waarin geen toonsoort kan worden vastgesteld. De techniek is te horen in veel 20e eeuwse muziek. Componisten van de Tweede Weense School gebruikten atonaliteit als basis voor veel van hun werk.
Hier een geniale schriftelijke weergave van muzikale termen.
B
Ballad
van het vulgaire Latijn ‘ballare’, wat dansen betekent. Een werk in dansvorm dat een volkslied imiteert, met een verhalende structuur.
Bar
Een verticale lijn door de notenbalk, om de muziek in secties te verdelen, elk met een vastgesteld aantal tellen daarin.
Barcarolle
Een vaarlied, in het algemeen een beschrijving van de liederen gezongen door gondeliers in Venetië. Chopin, Mendelssohn, Fauré en Offenbach schreven allemaal werken die deze vorm imiteerden.
Bariton
Mannelijke zangstem in het midden bereik. Gerald Finley is een voorbeeld van een bariton van wereldklasse.
Barok
Een periode in kunst en muziek van rond 1600-1750. Componisten zijn onder meer Monteverdi, Purcell, Rameau, Bach, Vivaldi en Händel.
Basso Continuo
(Italiaans: ‘doorlopende bas’). Een vorm van baslijn die wordt gebruikt in muziek uit de barokperiode. Het is meestal genoteerd met nummers die aangeven welke akkoorden kunnen worden gebruikt, zodat de continuospeler de lijnen kan verfraaien. Bachs Brandenburgse Concerten zijn hier een goed voorbeeld van.
Berceuse
Een wiegeliedje. Over het algemeen langzaam en golvend, Chopins beroemde Berceuse is het bekendste voorbeeld van deze vorm.
Bolero
Een Spaanse dans. Het bekendste voorbeeld is Ravels Boléro.
C
Cadence
Twee akkoorden aan het eind van een stuk die een soort ‘interpunctie’ vormen aan het eind van een muzikale zin. Cadensen kunnen de suggestie wekken dat de zin nog niet afgelopen is, of een soort muzikale ‘full-stop’ vormen.
Cantate
Een koorwerk dat gebruik maakt van solostemmen met een instrumentale (meestal orkestrale) begeleiding. Een cantate is over het algemeen een koorwerk van enige lengte dat ook solostemmen gebruikt, gewoonlijk met instrumentale begeleiding. De gebruikte teksten kunnen van sacrale of wereldlijke aard zijn. Sommige cantates gebruiken solostemmen zonder koor of koor. Luister naar Bachs Cantate nr. 140 (Wachet Auf) voor een prachtig voorbeeld.
Capriccio
(Italiaans: ‘caprice’). Een levendig muziekstuk, meestal vrij van vorm en kort. Tsjaikovski’s Capriccio Italien is zeker temperamentvol.
Chanson
(Frans: ‘lied’). Een Frans lied, van de middeleeuwen tot de 20e eeuw.
Chorale
Een Lutherse hymne. Over het algemeen beweegt de muziek zich in blokakkoorden. De beroemdste koralen zijn geschreven door Bach.
Koor
Het klinken van twee of meer tonen tegelijk.
Chromatisch
Noten die niet tot de diatonische toonladder behoren. Bijvoorbeeld, in de toonladder van C majeur (de witte tonen op de piano), zijn de zwarte toetsen (kruizen en mollen) de chromatische tonen. Rimsky Korsakov’s Flight of the Bumblebee is een bijzonder spannend voorbeeld van een werk dat is opgebouwd rond de chromatische toonladder.
Clef
Een aantal symbolen aan het eind van een notenbalk, die de toonhoogte aangeven van de noten die op die notenbalk staan.
Coda
(Italiaans: ‘staart’). Het laatste deel van een muziekstuk. Meestal een gedeelte dat aangeeft dat het einde van het stuk of gedeelte nadert.
Coloratura
(Italiaans: ‘kleuring’). Een soort versiering, meestal in zang die sierlijk en rijkelijk versierd is. Dame Joan Sutherland was een van de grootste coloratuursopranen aller tijden.
Concerto
Een instrumentaal muziekstuk voor solist waartegenover een ensemble staat (een kleine groep musici of een volledig orkest). Rachmaninovs epische Pianoconcert nr. 2 blijft een van de populairste werken in dit genre.
Countertenor
Het stembereik van een mannelijke alt. Komt qua bereik dicht in de buurt van een vrouwelijke sopraan. Iestyn Davies legt het hier uit.
Crescendo
(Italiaans: ‘groeiend’) Een dynamische instructie die betekent: geleidelijk aan luider spelen.
D
Da Capo
(Italiaans: ‘vanaf het begin’). Meestal afgekort tot ‘D.C.’ aan het eind van een deel van een stuk, wat betekent: ga terug naar het begin en speel ofwel tot het eind (Da capo al fine) of tot het teken, dat lijkt op een gestileerde “S” (Da capo al segno).
Diminuendo
(Italiaans: Letterlijk ‘afnemend’). Een dynamische instructie die betekent: geleidelijk stiller spelen.
Dynamiek
Niveaus van geluid in muziek. Het spectrum van zacht tot luid.
E
Elegie
Een muziekstuk in de vorm van een klaagzang.
Ensemble
Beschrijving van: of instrumentalisten samenspelen; een groep uitvoerenden.
Espressivo
(Italiaans: ‘expressief’). Een instructie die betekent dat een passage met expressie, of expressief gespeeld moet worden.
Etude
(Frans: ‘studie’). Een instrumentale compositie bedoeld om bepaalde aspecten van de techniek te verbeteren of te belasten. Enkele van de moeilijkste instrumentale werken zijn grootschalige etudes van componisten als Chopin en Liszt.
F
Fagotto
Het Italiaanse woord voor fagot.
Flat
Aanduiding door een gestileerd ♭ teken, geeft aan dat de noot waar het voor staat een halve toon lager moet worden gezet. Flat kan ook betekenen dat een noot uit de maat is, en in dit geval lager klinkt dan zou moeten.
Forte
(Italiaans: ‘sterk’). Een dynamische instructie die betekent dat de muziek luid moet worden gespeeld. De instructie verschijnt als: ‘f’ luid; ‘ff’ fortissimo, wat zeer luid betekent; of ‘fff’ zeer luid. De praktijk is uitgebreid met een willekeurig aantal ‘f’s’, afhankelijk van hoe luid een componist iets wil laten spelen. Hier zijn enkele voorbeelden van wanneer ‘fff’ het echt niet beschrijft…
Fuga
Een vorm waarin de compositie contrapuntisch is. Een thema leidt het stuk in, dat vervolgens in de loop van de compositie op verschillende toonhoogten wordt herhaald, in contrapunt met andere muzikale lijnen binnen de textuur. De Fuga is een fascinerend medium gebleken, dat zelfs is doorgedrongen tot de wereld van de popmuziek en Lady Gaga…
G
Gigue
Een levendige dansvorm uit de barokperiode, afkomstig van de Engelse Jig.
Giocoso
(Italiaans: ‘speels’, ‘vrolijk’). Betekent dat het stuk op een vrolijke of speelse manier gespeeld moet worden.
Glissando
Van het Franse ‘glisser’, wat glijden betekent. Een instructie om tussen een groep noten te schuiven. Op de piano loopt de uitvoerder bijvoorbeeld met een vinger over het klavier naar beneden of naar boven.
H
Harmonie
Het klinken van twee of meer noten tegelijk. Van een componist kan worden gezegd dat hij een ‘harmonische taal’ heeft, vergelijkbaar met de uitspraak dat iemand een bepaald accent heeft.
Humoresk
Een muziekstuk met een humoristische inslag. Opmerkelijke composities met deze naam zijn geschreven door: Schumann, Dvořák en Rachmaninov.
Hymne
Een lied van religieuze verering. De protestantse traditie van het zingen van hymnes komt voort uit de koralen van Maarten Luther. Hier is Classic FM’s collectie van 50 klassieke hymnes.
I
Impressionisme
Een term die stromingen in kunst en muziek beschrijft. De impressionistische kunst en muziek uit de late 19e / vroege 20e eeuw, over het algemeen Frans, wordt gekenmerkt door een gevoel van versluierde, wazige beelden en een palet van rijke kleuren. Zowel Debussy als Ravel hadden er een hekel aan dat hun muziek zo werd beschreven, omdat ze vonden dat het suggereerde dat hun muziek weinig formele en structurele waarde had.
Intonatie
De nauwkeurigheid of het gebrek aan toonhoogte in instrumentaal spel en zang. Bijvoorbeeld: ‘intonatie is uit hier’, wat betekent dat de stemming niet exact is.
J
Jig
een levendige Engelse dans, meestal geplaatst aan het eind van een baroksuite.
K
Key
Een muzikale toonsoort is de verhouding van verschillende akkoorden tot elkaar. De ‘tonica’ is het subjectieve gevoel van ‘thuis’, waarvan muzikale composities afwijken, en waar ze weer naar terugkeren. Relaties van verschillende toonsoorten tot elkaar geven de indruk van spanning, ontwikkeling en resolutie. Een ‘key signature’ is een instructie aan het begin van geschreven muziek, die aangeeft wat de ‘thuistoonaard’ van het werk is.
L
Largo
(Italiaans: ‘breed’, ‘wijd’, ‘langzaam’). Een instructie die aangeeft dat de muziek meestal langzaam van tempo is, of breed van tempo.
Legato
(Italiaans: ‘samengevoegd’). Een instructie die aangeeft dat een opeenvolging van noten vloeiend moet worden gespeeld, of samengevoegd, in tegenstelling tot los van elkaar.
Leggiero
(Italiaans: ‘licht’). Een instructie die betekent: licht en zonder kracht spelen.
(col) Legno
(Italiaans: ‘hout’). Een instructie voor strijkers, meestal geschreven als ‘col legno’ (met het hout). Dit geeft aan dat de strijker de houten kant van de strijkstok moet gebruiken om de snaren mee aan te slaan.
Leitmotief
Een korte, terugkerende muzikale frase, meestal geassocieerd met een personage, idee, gebeurtenis of object. Dit is het muzikale equivalent van branding. Wagner gebruikte deze techniek veelvuldig in zijn muziekdrama’s.
Lento
(Italiaans: ‘langzaam’). Een tempo-instructie die betekent dat de muziek langzaam is.
Libretto
(Italiaans: ‘klein boekje’). De tekst van een opera of vocaal werk, die van oudsher in een klein boekje werd gedrukt.
Lied(er)
(Duits: ‘lied’). Een vorm van lied in de Duitse traditie, geïllustreerd door: Schubert, Schumann, Brahms, Wolff, Mahler en Richard Strauss.
M
Madrigaal
Een vocale compositie afkomstig uit het 14e eeuwse Italië. Madrigalen zijn meestal wereldlijk van aard, en werden zeer populair in de Renaissance en de vroege Barok.
Majeur
Een toonladder die op de piano correspondeert met alle witte noten, C tot C. Een C majeur drieklank akkoord bestaat uit de noten: C, E, en G. In het algemeen klinken majeurtoonaarden ‘blij’ terwijl mineurtoonaarden ‘droevig’ klinken.
Malagueña
Een Spaanse zigeunerdans uit de regio Málaga. Componist Ernesto Lecuona is bekend van zijn gelijknamige stuk, en Ravel gebruikte de vorm in zijn Rapsodie Espagnole.
Mazurka
Een traditionele Poolse dans. Veel componisten, waaronder Chopin en Szymanowski hebben werken geschreven met gebruikmaking van de vorm.
Mezzo
(Italiaans: ‘half’) De term kan in een aantal contexten worden gebruikt. Mezzo-forte / mezzo-piano zijn dynamische aanwijzingen die respectievelijk ‘half-luid’ en ‘half-zacht’ betekenen. Een mezzosopraan is een vrouwelijk stembereik dat lager ligt dan dat van een sopraan.
Minuet
Een populaire Franse dans van het midden van de 17e eeuw tot het einde van de 18e eeuw.
N
Natuurlijk
Een noot die noch scherp, noch plat is.
Neoklassiek
Neoklassiek is een muziekstijl van componisten uit de 20e eeuw die klassieke en barokke structuren in hun werken verwerken. Stravinsky, Ravel en Hindemith zijn allemaal componisten die met deze stijl experimenteerden.
Nocturne
Een muziekstuk met een nachtelijke stemming. De Ierse componist John Field vond de vorm uit in het begin van de 19e eeuw, wat leidde tot de popularisering ervan door Chopin, die 21 nocturnes schreef.
O
Obbligato
(Italiaans: ‘verplicht’) Een instrumentale partij die essentieel is in een muziekstuk. Populair in de barokperiode.
Octaaf
(Latijn: ‘octavus’, ‘achtste’). Het interval van een acht, bijvoorbeeld: van de noten C tot C of D tot D.
Octet
Een muziekstuk geschreven voor 8 uitvoerenden.
Ondes Martenot
(Frans: ‘Martenot-golven’). Een elektronisch instrument dat geluid voortbrengt met behulp van een toetsenbord dat oscillerende frequenties regelt. Geproduceerd door Maruice Martenot in 1928, is het beroemdste voorbeeld van het gebruik ervan in Messiaens bombastische Turangalîla-Symphonie.
Opus
(Latijn: ‘werk’) Een term die over het algemeen wordt gebruikt in de opsomming van de werken van een componist door middel van opusnummers, meestal afgekort tot Op. Aangezien het Latijnse meervoud opera tot onnodige verwarring zou leiden, wordt het best vermeden, hoewel het alternatief opussen een onbevredigend substituut blijft. Opusnummers zijn niet altijd een gids voor de datum van compositie of zelfs voor de datum van publicatie.
Oratorio
(Italiaans: ‘preekstoel’). Een grootschalig werk voor orkest en stemmen, meestal sacraal van aard. Oratorio’s zijn op dezelfde manier verhalend als opera’s, maar worden uitgevoerd zonder enscenering, kostuum, actie of decor.
Ostinato
(Italiaans: ‘hardnekkig’) Een herhaalde muzikale frase of ritme.
Overture
Een inleidend deel tot een opera of substantieel werk. In opera’s bevat de ouverture meestal voorbeelden van de grote muzikale thema’s die in het hele werk zullen voorkomen – een soort trailer voor wat komen gaat.
P
Partita
Een muzikale suite, meestal voor solo-instrument of klein ensemble.
Passacaglia
Een barokke dansvorm waarin een korte melodische frase, meestal in de bas, de basis van het werk vormt.
Pentatonisch
Een vijfnoten-toonladder bestaande uit de zwarte noten op het klavier. Gebruikt in volksmuziek uit vele landen, wordt zij gemakkelijk geassocieerd met een ‘oosters’ geluid.
Pianoforte
(Italiaans: ‘zacht luid’). In de volksmond bekend als de ‘piano’. Een klavierinstrument ontwikkeld in de 18e eeuw. De piano ontwikkelde zich van het klavecimbel, in die zin dat de piano geluid voortbrengt door hamers die op de snaren slaan, in plaats van dat de snaren worden getokkeld. De term “pianoforte” is een samenstelling van twee Italiaanse woorden, “piano” (zacht) en “forte” (luid), wat betekent dat het dynamische bereik van het instrument, afhankelijk van de kracht die op de toetsen wordt uitgeoefend, kan variëren van heel zacht tot heel luid.
Pitch
De frequentie van de trilling van het geluid. De toonhoogte wordt gemeten in hertz, en is over het algemeen georganiseerd in een systeem dat bekend staat als ‘gelijkzwevend temperament’, een systeem van stemmen waarbij verschillende noten een gestandaardiseerde toonhoogteverhouding hebben.
Pizzicato
(Italiaans: ‘getokkeld’) Een aanwijzing aan snaarinstrument bespelers om de snaren te tokkelen, in plaats van de strijkstok te gebruiken om geluid te maken.
Più
(Italiaans: ‘meer’). Een term die aan een instructie vooraf kan gaan om ‘meer van’ te betekenen. Più vivo’, wat ‘levendiger’ betekent, of ‘Più lento’, langzamer.
Poco a poco
(Italiaans: ‘beetje bij beetje’). Een term die kan voorafgaan aan een instructie die ‘beetje bij beetje’ moet volgen. Bijvoorbeeld, ‘poco a poco crescendo’, wat betekent, geleidelijk luider worden, beetje bij beetje.
Presto
(Italiaans: ‘snel’) Een instructie dat een beweging, sectie daarin, of werk snel is in tempo.
Q
Kwarttoon
Een verdeling van toonhoogten, kleiner dan een halve toon, die een halve toon is. Komt over het algemeen voor in sommige muziek uit de 20e eeuw.
Kwartet
Een groep van vier spelers, of een compositie voor vier spelers.
R
Rallentando
(Italiaans: ‘langzamer worden’). Vaak afgekort als ‘rall…’, is een instructie om geleidelijk langzamer te spelen.
Recitatief
In vocale werken is een recitatief een moment waarop een solostem zingt in een relatief vrij ritme. Meestal voorafgaand aan een ‘aria’ (het hoofdlied), wordt het recitatief in de opera gebruikt om plot en verhaal te illustreren.
Requiem Mis
Een katholieke dodenmis. Bekende voorbeelden zijn Mozarts laatste grote werk, en andere van Brahms, Berlioz, Verdi en Faure.
Riguadon
Een Franse volksdans, meestal gebruikt in instrumentale suites uit de 17e en 18e eeuw. In de 20e eeuw schreef Ravel een deel met de naam ‘riguadon’ in zijn werk Le tombeau de Couperin, een hommage aan de Franse barok.
Ritardando
(Italiaans: ‘langzamer worden’). Vaak afgekort als ‘rit.’, is een instructie om geleidelijk langzamer te spelen.
Ritenuto
(Italiaans: ‘ingehouden’) Een instructie om langzamer te spelen.
Rococo
In de architectuur en de beeldende kunst werd de rococo gekenmerkt door een lichte, decoratieve Franse stijl. In de muziek wordt de term toegepast op een periode die wordt gekenmerkt door zeer decoratieve, rijk versierde muziek.
Rondo
Een vorm met een terugkerend thema, meestal gebruikt als laatste deel van een sonate of concerto. Mozarts Rondo alla Turca is geïnspireerd op Turkse militaire marskorpsen uit de 18e eeuw.
Rubato
(Italiaans: ‘gestolen’). Een instructie om met vrijheid te spelen. Rubato stelt uitvoerders in staat af te wijken van strikte tempo-regelmatigheid, en kan expressief spel bevorderen. In wezen moet door het ‘stelen’ van de tijd, of het lenen ervan, een contrast worden gevormd met de strikte tijd, in een muzikaal correcte methode van verzoening.
S
Schaal
Een opeenvolging van noten in dalende of stijgende volgorde.
Scherzo
(Italiaans: ‘grap’). Een deel uit een werk. Ontstaan in de 17e eeuw, verschijnt de vorm meestal in een Symfonie als een snel, luchthartig tweede of derde deel. Beethoven gebruikte de vorm als alternatief voor het menuet, en Chopin breidde de vorm uit als hele werken in zijn vier Scherzi.
Serialisme
Een compositietechniek die in de 20e eeuw werd ontwikkeld door Arnold Schönberg, als een methode om de schijnbaar chaotische en willekeurige techniek te ordenen tot atonaliteit. Serialisme gebruikt de twaalf halve tonen van het octaaf in een bepaalde volgorde, bekend als een ‘toon-rij’, die dient als basis waarop een werk is gestructureerd.
Sforzando
Spel met plotselinge en duidelijke nadruk.
Sonata
(Italiaans: ‘sonare’, klinken). Een compositie voor solist, of solist met pianobegeleiding. De sonate bestaat meestal uit meerdere delen, waarvan een of meer in sonatevorm. De sonatevorm is een vorm waarin een deel is verdeeld in drie secties, expositie, ontwikkeling en recapitulatie. De expositie bevat meestal twee contrasterende thema’s, die vervolgens worden ontwikkeld in de ontwikkeling, om opnieuw te klinken in de recapitulatie, eindigend in een coda.
Sopraan
De hoogste vrouwenstem.
Spiccato
(Italiaans: ‘van elkaar scheiden’). Een strijktechniek voor snaarinstrumenten waarbij de strijkstok licht op de snaar stuitert.
Symfonie
Een grootschalig orkestwerk, gewoonlijk in vier delen, waarvan ten minste één in sonate-vorm. De delen komen ruwweg overeen met een patroon van: Openingsdeel; Scherzo; Langzaam deel; Finale.
T
Tempo
(Italiaans: ‘tijd’). De snelheid waarmee een muziekstuk wordt gespeeld. Tempo-aanduidingen worden gegeven aan het begin van een stuk, of binnen het stuk. Soms wordt tempo aangegeven met strikte beats-per-minuut, of met terminologie die flexibeler kan zijn.
Tenor
Een mannelijke zangstem tussen bariton en countertenor. Het hoogste bereik van de gewone volwassen mannenstem.
Toccata
(Italiaans: van ‘toccare’, aanraken). Een instrumentaal werk bedoeld om de technische bekwaamheid en vaardigheid van een uitvoerder te tonen. Opmerkelijke toccata’s zijn geschreven door Bach, Ravel en Prokofiev.
Tremolo
(Italiaans: ‘bevend’). Het snel herhalen van een enkele noot, meestal gebruikt bij snarenspel.
Trill
Een muzikaal ornament, bestaande uit het snel achter elkaar laten klinken van twee noten.
U
Unison
Het door twee of meer musici of zangers tegelijkertijd laten klinken van dezelfde noot.
V
Vibrato
Een expressieve techniek die op verschillende instrumenten wordt gebruikt en die ontstaat door het geluid te laten trillen.
Vivace
(Italiaans: ‘levendig’). Een tempoaanduiding.
W
Waltz
Een dans in drievoudige maat. Johann Strauss schreef uitvoerig in deze vorm. Chopin schreef een reeks walsen voor piano. Oorspronkelijk werd de vorm gebruikt als muziek om op te dansen, maar hij kreeg meer aanzien dankzij Weber’s Invitation to the dance’, die de weg vrijmaakte voor de ‘concert-wals’, waarbij de vorm op zichzelf staat als instrumentale of orkestrale compositie.