Dit artikel kan wel een opfrisbeurt gebruiken om leesbaarder en/of toonbaarder te worden. Help dit artikel op welke manier dan ook te verbeteren. Denk eraan onze richtlijnen voor het bewerken te volgen wanneer u bestaande artikelen verbetert. Als je deze pagina kunt verbeteren, bewerk hem dan (kop- en onderkoppen toevoegen, zinnen vereenvoudigen, etc) of help door mogelijke veranderingen te bespreken.
Als je hulp nodig hebt met wiki markup, kijk dan op de wiki markup pagina. Als je wiki-opmaak wilt uitproberen zonder een pagina te beschadigen, gebruik dan de zandbak
Zoroastrisme
In het Zoroastrisme is Mithra of Mehr een yazad die Ahuramazda’s convenante en vriendelijke leefregels verpersoonlijkt, aangezien hij zijn hypostase was zoals andere yazads.
Manicheïsme
In het Manicheïsme zijn Mioro en Maitreya gescheiden entiteiten, de eerste was de aeon van vriendschap en zon die onder de Monade (d.w.z. Zurvan) diende en de tweede was de eerste boodschapper.
Grieks-Romeinse Mysteriën
Mithras is de normatieve Latijnse naam van de centrale figuur van een Romeinse mysteriegodsdienst die is geattesteerd tussen de 1e-4e eeuw.
Er is slechts zeer weinig bekend over het karakter van de Romeinse Mithras, of over het geloof en de praktijken van zijn cultus (de ‘Mithraïsche mysteriën’, van het Latijnse Mysteria Mithrae). Hoewel er overal in het toenmalige Romeinse Rijk sporen van zijn cultus zijn gevonden, is dit niet voldoende voor een grondige reconstructie van Mithras of zijn cultus. De vroegste bewijzen van de Romeinse cultus komen uit Rome zelf en uit de Romeinse provincies Moesia Inferior (in de stad Novae), Germania Superior (Nida en Mogontiacum), Noricum (Ad Enum/Pons Aeni), Pannonia (Carnuntum), en Iudea (Caesaria maritima). Deze sporen stammen alle uit ongeveer dezelfde periode, ongeveer 80-120 n. Chr. De reden waarom de cultus min of meer gelijktijdig verscheen op deze grote afstanden van elkaar is niet bekend, maar is uitgelegd als het werk van een stichter of een groep stichters waarvan de geschriften nu verloren zijn gegaan. Wat ook het begin was, rond 300 had de cultus zich over het gehele Romeinse Rijk verspreid, met de grootste dichtheid rond Rome en Ostia, en langs de Rijn- en Donaugrenzen. Maar de cultus eindigde even snel als hij begonnen was; samen met alle andere zogenaamde “heidense” godsdiensten van de Romeinen stierven de Mithraïsche Mysteriën in de 4e eeuw uit als gevolg van de keizerlijke bevelen van de Romeinse keizer Constantijn tegen alle niet-christelijke geloofsovertuigingen en praktijken.
Ondanks de gelijkenis in namen, moet Romeinse Mithras niet worden verward met Helleno-Zoroastrische Mithras, of met Zoroastrische (d.w.z. Groot-Iraanse) Mithra, of met Indiase Mitra (waarvan er twee zijn). Romeinse Mithras moet ook niet verward worden met Manicheïsche Mihr, of met Armeense Myhr, of met Kushan Mirro. Al deze namen zijn etymologisch verwant, maar het zijn allemaal cultureel onafhankelijke figuren.
De cultus zou via Mesopotamië en Anatolië in de Romeinse wereld zijn aangekomen, en tijdens die reis zou Mithras kenmerken hebben verworven die vreemd waren aan de Iraanse wereld.
Heden ten dage wordt erkend dat de Romeinse Mithras en zijn cultus in wezen producten zijn van het Romeinse (en van het Griekse) gedachtegoed. In het geval van de Mithraïsche Mysteriën werd deze obsessie met “oosterse wijsheid” vertegenwoordigd door het geloof van de Romeinen dat hun cultus en zijn praktijken waren gesticht door “Zoroaster”, oorspronkelijk de naam van een oude Iraanse profeet, maar die in Romeinse en Griekse opvatting in de eerste plaats de “uitvinder” was van astrologie en magie. Dit volstrekt fantasierijke beeld van de Iraanse profeet is de grondslag van en de reden voor de cultische persofilie van de aanbidders van het Romeinse Mithras. Dat wil zeggen, de aanhangers van de Romeinse cultus, “die duidelijk geen Perzen waren in welke etnische zin dan ook, beschouwden zichzelf als cultische ‘Perzen'”. Functioneel heeft de Romeinse cultus echter niets te maken met de Iraanse wereld, en het is twijfelachtig of een Iraniër de Romeinse cultus ooit als de zijne zou hebben kunnen herkennen.
Zoals alle andere mysteriegodsdiensten, en anders dan de door de staat gesponsorde, van Griekenland afgeleide Romeinse religie, moest een volgeling in de cultus worden opgenomen, en kon hij er niet in worden geboren. De verschillende mysterieculten hadden met elkaar gemeen dat zij beweerden bepaalde occulte en esoterische wijsheden (“mysteriën”, d.w.z. cultusmythen) te bezitten die alleen aan deze ingewijden konden worden geopenbaard, d.w.z. dat zij voor buitenstaanders geheim werden gehouden. Dit streven naar geheimhouding was blijkbaar bijzonder effectief in het geval van de Mithraïsche Mysteriën, aangezien de schrijvers uit de oudheid er weinig over te melden hadden. De enige uitzondering is het verslag van Porphyry (Over de Grot van de Nimfen 6), dat gebaseerd is op de (thans verloren gegane) getuigenis van een zekere Eubolus. Deze tekst is van immens belang voor het moderne begrip van de aard van de Mithraïsche mysteriën, d.w.z. wat het “mysterie” (de cultusmythe) van de Mithraïsche mysteriën was: de overgang van een sterveling naar een god-achtige onsterfelijke, en weer terug. Deze overgang werd verondersteld tot stand te komen door de verering van Mithras in een grot, waarbij de grot het beeld was van de “wereldgrot” (d.w.z. het universum) en vice-versa. Bij deze overgang was Mithras blijkbaar een heilbrenger, waarschijnlijk een soort bemiddelaar tussen de goddelijke wereld en de aardse wereld. Dergelijke opvattingen over de heilbrengende overgang waren gemeengoed in de opvattingen van de midden Platonische school, waartoe de Mithraïsche mysteriën klaarblijkelijk behoorden, en wat de reden was voor Porphyry’s belangstelling ervoor.
Wat de uitvoering van religieuze praktijken betreft, lijkt de Romeinse cultus beperkt te zijn gebleven tot mannen. Geen van de honderden beeldwijdingen is van een persoon met de naam van een vrouw, en geen van de wijdingen verwijst naar familie of vrouwelijke verwanten. Hoewel er vele hypothesen zijn die deze ongewone praktijk trachten te verklaren, is er geen enkele sluitend vastgesteld, en blijven de redenen onbekend. In het 19e eeuwse Cumontiaanse scenario werd ook aangenomen dat de Romeinse cultus een speciale aantrekkingskracht had op soldaten. De overgrote meerderheid van de wijdingsinscripties waren immers van de hand van soldaten of ex-soldaten. Sinds de jaren 1950 is er een algemene tendens om van deze veronderstelling af te stappen. Hoewel het waar is dat het merendeel van de inscripties afkomstig is van personen met een militaire achtergrond, geeft de statistiek een ander beeld wanneer rekening wordt gehouden met de vindplaatsen: de Romeinse aanwezigheid was het grootst in de grenssteden van het Romeinse rijk, en omdat deze steden aan de grens lagen, hadden zij een hoog percentage soldaten. In steden waar het aantal soldaten het grootst was, werden dus ook meer inscripties door soldaten gemaakt. Omgekeerd was in steden waar meer burgers woonden, het aantal wijdingsinscripties door burgers hoger. Dit is vooral duidelijk in Rome, Ostia en andere handelscentra; in deze gevallen is het aantal burgerinscripties veel groter dan het aantal militaire.
Alle Romeinse godsdiensten, met inbegrip van de Mithraïsche Mysteriën, waren niet-exclusief. Dat wil zeggen, geen enkele behoorde exclusief toe aan één enkele cultus. De Romeinse houding ten opzichte van religie was zeer pragmatisch; in de overtuiging dat wat goed was voor anderen ook goed kon zijn voor jezelf, behoorde bijna iedereen tot meerdere culten. Dit was ook het geval voor de Mithraïsche mysteriën, en de Mithraïsche tempels staan vol met verwijzingen en toewijdingen aan andere Romeinse goden. De Mithraïsche mysteriën waren in wezen een astrologische cultus, en dienovereenkomstig zijn de meest voorkomende andere Romeinse goden die in de Mithraïsche iconografie voorkomen die welke met astronomische lichamen worden geassocieerd: de Zon (Sol/Helios) en de Maan (Luna/Selene) die op talrijke Mithraïsche altaarstukken voorkomen. Minder vaak, maar nog steeds veelvuldig, komen Mercurius, Venus, Mars, verschillende Jupiters, Uranus, en Saturnus voor. Niet-astrologische Romeinse figuren die vaak in Mithraïsche contexten voorkomen zijn Oceanus, Tellus, en Juno. Naast Mithras komen ook twee andere namen voor die oorspronkelijk uit het Zoroastrisme komen: Arimanius (via Midden-Iraans Ahriman van Avestisch Angra Mainyu) komt viermaal voor, en Oromasdes (via Midden-Iraans Ormazd van Avestisch Ahura Mazda) komt eenmaal voor. Zoals ook het geval is voor Mithras, is er onvoldoende bewijs waaruit de eigenschappen van de figuren achter de overgenomen namen kunnen worden afgeleid (dat Arimanius een deus is in de Mithraïsche inscripties mag niet worden opgevat als zou Arimanius een god zijn in de moderne zin. In de Romeinse godsdienst is elke bovennatuurlijke entiteit — zowel de goede als de kwade — een deus).
Een van de populairdere mythen in de moderne verbeelding is er een die meent dat de Mithraïsche mysteriën een bijzonder belangrijke cultus was. Dat was het niet. Verreweg de meeste archeologische overblijfselen die verband houden met Romeinse religie zijn die van de diverse cultussen van de door de staat gesteunde klassieke Romeinse religie (d.w.z. Jupiter enz.), en van de Romeinse keizerlijke cultussen. De sporen van alle verschillende mysterieculten samen vormen slechts een fractie van alle Romeinse religie-gerelateerde vondsten, en zelfs daaronder komen de bewijzen van de Mithraïsche mysteriën slechts matig voor. Zelfs als er twee keer zoveel Mithraïsche tempels waren als er tot nu toe zijn herontdekt (ongeveer 200), en ze waren allemaal tegelijk in gebruik (wat niet het geval was), dan nog waren de heiligdommen zo klein (opzettelijk zo) dat er gemiddeld hooguit 10-15 mensen per tempel in hadden kunnen passen. Het totale aantal aanbidders op elk willekeurig moment zou dan slechts ongeveer 5000 mensen hebben bedragen, wat minder is dan 0,1% van zelfs de meest voorzichtige schattingen van de bevolking van het Romeinse rijk in het midden van de 2e eeuw (65 miljoen).
Een van de redenen waarom ten onrechte wordt aangenomen dat de Mithraïsche mysteriën belangrijk zijn geweest is de vroeg/midden-19e eeuwse verwarring van Mithras met Sol Invictus, die een andere Romeinse god is. Hoewel Mithras in veel 3e en 4e eeuwse inscripties de bijnaam “Sol Invictus” (wat “onoverwinnelijke zon” betekent) draagt, is de god Sol Invictus een op zichzelf staande figuur, een figuur van de klassieke Romeinse religie, met wie vele andere goden (waaronder Mithras) werden geassocieerd. Er is geen enkele reden om Sol Invictus met Mithras te vereenzelvigen; in de Mithraïsche kunst zijn het twee verschillende figuren. Ook een opmerking van Ernest Renan uit het midden van de 19e eeuw, waarin de Franse filosoof veronderstelde dat de wereld Mithraïsch zou zijn geweest als het christendom niet had gezegevierd, heeft tot de vergissing bijgedragen. Deze grove overdrijving prikkelde de fantasie van het publiek, dat voortaan allerlei “ontleningen” in het christendom begon toe te schrijven aan de Mithraïsche Mysteriën. Tot de meest gangbare behoort de opvatting dat Kerstmis oorspronkelijk een Mithraïsch feest van Mithras was. Maar er is geen enkel bewijs voor een Mithras-feest, laat staan een openbaar feest dat aan het eind van december zou hebben plaatsgevonden. De oorsprong van het idee dat Mithras iets te maken zou hebben met de Winterzonnewende (21 december in de moderne Gregoriaanse kalender, 25 december in de Romeinse kalender) komt eveneens voort uit de verwarring met Sol Invictus; het is Sol Invictus, niet Mithras, wiens openbare feest op 25 december werd gevierd. Tal van andere attributen van het Christendom worden op soortgelijke wijze aan de Mithraïsche Mysteriën toegeschreven, maar al deze attributen zijn ofwel geen eigenschappen ervan (b.v. de eerder genoemde 25 december mythe, of het Taurobolium, dat feitelijk tot de Magna Marta cultus behoort en geen verband houdt met de Mithraïsche Tauroctonie), of maken deel uit van het algemene religieus-culturele weefsel van het Romeinse rijk en kunnen dus niet specifiek aan de Mithraïsche Mysteriën worden toegeschreven. Het tegenovergestelde idee dat de mysteriën ontleend zijn aan het Christendom is al even onnauwkeurig als het voorbijgaat aan het feit dat alle Romeinse religies — inclusief het vroege Christendom — van elkaar ontleenden. Pas met de (relatief late) komst van de anti-heidense polemiek van de christelijke missionarissen begon de situatie te veranderen.
- Mithra – Britannica.