Invictus van William Ernest Henley is een inspirerend gedicht. Dit gedicht geeft een beeld van de poging van de dichter om zichzelf te motiveren wanneer er geen enkele hoop meer is. Wanneer de dichter dit gedicht schrijft, heeft hij al een van zijn benen verloren. Dus in zo’n situatie van geestelijke en lichamelijke kwelling probeert de dichter zijn moed op te vijzelen.
In het allereerste begin van het gedicht zegt de dichter dat hij God wil danken. In feite geeft hij toe dat zijn leven geen sprankje hoop heeft. Zijn toekomst lijkt eerder zo donker als een put. Maar dan is hij God ook dankbaar voor zijn ‘onoverwinnelijke ziel’. Hij zegt dat geen pijn zijn ziel kan krommen.
Uit de nacht die mij bedekt,
Zwart als de put van pool tot pool,
Dank ik welke goden er ook mogen zijn
Voor mijn onoverwinnelijke ziel. (Invictus)
Eindelijk beweert hij dat hij altijd onverslaanbaar is gebleven, wanneer hij ook maar in de problemen kwam. Hoe situaties ook hebben geprobeerd hem te vernietigen, hij vecht altijd terug met moed. In feite geeft hij toe dat moeilijkheden hem soms hebben doen bloeden en lijden. Maar hij heeft zich nooit laten verleiden om voor hen te buigen en uit angst te huilen.
In de val van de omstandigheden
Ik heb niet gehuild noch hardop gehuild.
Onder de slagen van het toeval
Mijn hoofd is bloederig, maar niet gebogen. (Invictus)
In de derde strofe zegt de dichter dat de verschrikking altijd achter hem op de loer heeft gelegen. Maar hij is er altijd niet bang voor. Telkens als er dreiging of problemen in zijn leven kwamen, heeft hij die moedig het hoofd geboden.
Over deze plaats van toorn en tranen
Ligt slechts de verschrikking van de schaduw,
En toch vindt de dreiging van de jaren
Mij, en zal mij vinden, niet bang. (Invictus)
Ten slotte, zegt Henley in de laatste strofe dat hij de poort van het leven weliswaar smal is, maar dat hij die zeker met kracht zal passeren. Bovendien verklaart hij dat hij de baas is over zijn lot, dat wil zeggen over zijn fortuin. Ook beweert hij dat hij de kapitein van zijn ziel is.
Het doet er niet toe hoe smal de poort is,
Hoe beladen met straffen de rol,
Ik ben de meester van mijn lot:
Ik ben de kapitein van mijn ziel. (Invictus)
Hiermee motiveert dit gedicht de lezers om te begrijpen dat niemand ons leven kan beheersen. Het hangt alleen van ons af hoe we ons leven willen leiden. Henley eindigt zijn gedicht met de opmerking dat men de vriend, filosoof en gids van de eigen ziel moet worden.