Samenvatting van Bahá’í-geloven
God is transcendent en kan niet rechtstreeks gekend worden. God wordt gekend door het leven en de leer van zijn grote profeten, waarvan Bahá’u’lláh de meest recente was.
Alle mensen hebben een ziel die eeuwig leeft. Alle mensen zijn leden van één enkel ras, dat spoedig verenigd zou moeten worden in één enkele wereldgemeenschap. Alle mensen zijn verschillend, maar gelijk; er mag geen ongelijkheid zijn tussen rassen of geslachten. Alle religies hebben dezelfde spirituele basis, ondanks hun ogenschijnlijke verschillen.
De Bahá’í-religie is wellicht uniek in de manier waarop zij alle andere religies als waar en geldig aanvaardt. Bahá’ís aanvaarden de goddelijke aard van de zendingen van Abraham, Mozes, Zoroaster, de Boeddha, Jezus en de Profeet Mohammed. Zij geloven dat elk van hen een volgende fase was in de openbaring van God. Andere profeten en manifestaties worden ook aanvaard.
Bahá’í overtuigingen over God
- Bahá’ís geloven dat er één God is en dat het hele universum en de schepping aan hem toebehoren
- God is almachtig, volmaakt en heeft volledige kennis van het leven
- Bahá’ís geloven dat er altijd maar één God is geweest,
- God is te groot om ooit door de eindige menselijke geest begrepen te worden
- Godskennis betekent kennis van de eigenschappen van God
- Het enige wat we feitelijk over God kunnen weten is dat God bestaat
Dus wanneer we eigenschappen aan God toeschrijven maken we in feite een valse analogie gebaseerd op menselijke ideeën – maar het is het beste wat we kunnen doen.
Weten over God
Omdat we God niet rechtstreeks kunnen bevatten, is de beste manier om een idee van God te krijgen het kijken naar het leven en de leer van zijn boodschappers (de Manifestaties van God) en naar de wereld die God geschapen heeft.
God en andere religies
Elke beschrijving van God is onvermijdelijk gekleurd en beperkt door de opvattingen en culturele achtergrond van de persoon die de beschrijving maakt. Bahá’u’lláh dacht dat dit de reden was waarom verschillende religies verschillende ideeën over God hadden.
Het was niet zo dat elke religie naar een andere werkelijkheid keek die God heette (wat dat ook was) – ze probeerden allemaal dezelfde werkelijkheid te beschrijven, maar hun beschrijvingen waren opgebouwd vanuit hun eigen ervaringen en culturen, en waren dus verschillend.
Abdu’l-Bahá formuleerde het als volgt:
De verschillen tussen de religies van de wereld zijn het gevolg van de verschillende soorten geesten.
Abdu’l-Bahá
Dus voor een Bahá’í zijn de verschillende godsbeelden van de verschillende religies het dichtst dat die bepaalde cultuur en tijd kunnen komen bij een idee van de absolute werkelijkheid van God, en zijn ze behulpzaam voor de mensen van die cultuur.
Maar deze ideeën van God lijken in niets op de ware werkelijkheid van God, omdat mensen niet het mentale vermogen hebben om die werkelijkheid te begrijpen.
Incarnatie
Bahá’ís geloven dat God niet in een mens kan incarneren.
Gender
Bahá’ís beschouwen God niet als iemand met een geslacht. Hoewel de Bahá’í-geschriften een mannelijk voornaamwoord gebruiken om naar God te verwijzen, is dit om aan te sluiten bij de taal waarin zij oorspronkelijk zijn geschreven.