Heide, (Calluna vulgaris), ook wel Schotse heide of ling genoemd, lage groenblijvende struik van de heidefamilie (Ericaceae), wijd verbreid in West-Europa en Azië, Noord-Amerika, en Groenland. Het is de belangrijkste vegetatie op veel woeste gronden in Noord- en West-Europa. De jonge sappige scheuten en de zaden van de heide zijn het hoofdvoedsel van het korhoen (Lagopus scoticus), en de rijpe zaden van de heide worden door vele andere vogelsoorten gegeten.
Schotse heide heeft paarse stengels, scheuten met kleine dichte blaadjes, en veerachtige aren van roze klokvormige bloemen. Op beschutte plaatsen groeit hij tot 0,9 meter of meer, maar op dorre hellingen komt hij vaak maar enkele centimeters boven de grond uit. De plant onderscheidt zich van de echte heide (Erica-soorten), die soms los heide wordt genoemd, door de lobben van de kelk (de collectieve kelkbladen), die de kroonbladen verbergen; bij de echte heide zijn de kroonbladen langer dan de kelk.
Heer heeft een aantal economische toepassingen. Grote stengels worden tot bezems verwerkt, kortere worden tot bundels gebonden die als borstel dienen, en lange, slepende scheuten worden tot manden gevlochten. De plant wordt ook gebruikt voor beddengoed. Met de turf rond de wortels dient hij als een effectieve brandstof. De hutten van de Schotse hooglanders werden vroeger gemaakt van heide en heidestengels, vastgekleefd met turfmolm vermengd met droog gras of stro. Tegenwoordig worden tijdelijke schuurtjes vaak op soortgelijke wijze gebouwd en met heide bedekt.