Handtand, ook wel hoektand of oogtand genoemd, bij zoogdieren, een van de enkelklauwige (spitse), meestal enkelwortelige tanden die geschikt zijn voor het scheuren van voedsel en die achter of naast de snijtanden (voortanden) voorkomen. De hoektanden zijn vaak de grootste tanden in de bek, steken verder uit dan de andere tanden en kunnen in elkaar grijpen wanneer de bek gesloten is, waardoor het dier beperkt wordt tot een op-en-neer kauwende beweging. Bij schapen, ossen en herten zijn alleen de bovenste hoektanden groot; de onderste lijken op snijtanden. Bij knaagdieren ontbreken hoektanden. De slagtanden van wilde zwijnen, walrussen en de uitgestorven sabeltandkat zijn vergrote hoektanden. (De slagtanden van olifanten zijn bovenste snijtanden, geen hoektanden. Hoektanden zijn afwezig). Bij sommige dieren (b.v, Bij sommige dieren (b.v. varken, hert, baviaan, gorilla) heeft het mannetje veel grotere hoektanden dan het vrouwtje; deze hebben een bedreigende en beschermende functie naast die van het scheuren.
© Jay Bo/.com
De mens heeft kleine hoektanden die iets boven het niveau van de andere tanden uitsteken – alleen bij de mens onder de primaten is roterende kauwbeweging mogelijk. Bij de mens zijn er vier hoektanden, één in elke helft van elke kaak. De menselijke hoektand heeft een te grote wortel, een overblijfsel van de grote hoektand van de niet-menselijke primaten. Hierdoor ontstaat een uitstulping in de bovenkaak die de hoek van de lip ondersteunt.