Wij onderzochten prospectief de frequentie en het verloop van grote (groter dan 25 cc) en kleine (kleiner dan 25 cc) gebieden van verminderde dichtheid bij 491 patiënten met ernstig gesloten hoofdletsel die waren opgenomen in de Traumatic Coma Data Bank (TCDB). De frequentie van dergelijke gebieden en van subarachnoïdale bloedingen op initiële en latere CT-scans werden geregistreerd. De frequentie van grote “gaten” nam toe van 8 op de eerste CT-scan tot 24 op scans die tussen dag 4 en dag 10 werden gemaakt. De helft van deze letsels verdwenen volledig of bijna volledig 14 dagen of meer na het letsel. Bij patiënten met kleine gaatjes nam de frequentie toe van 24 tot 77, maar op scans die 14 dagen of meer na de verwonding werden gemaakt, was 47% volledig verdwenen. De aanwezigheid van een subarachnoïdale bloeding op de eerste scan voorspelde de ontwikkeling van grote gebieden met verminderde dichtheid, maar voorspelde niet de ontwikkeling van kleine gebieden met verminderde dichtheid. Het verdwijnen van een aanzienlijk aantal van deze gebieden van verminderde dichtheid (“gaten”) wijst erop dat deze gebieden niet noodzakelijk gebieden van herseninfarct vertegenwoordigen. Patiënten met gesloten hoofdletsel lopen risico op de ontwikkeling van wat regionale gebieden van cerebrale ischemie lijken te zijn, maar een subarachnoïdale bloeding voorspelt alleen de ontwikkeling van grote gebieden met deze veranderingen. Farmacologische proeven met calciumkanaalblokkers of NMDA-receptorantagonisten bij patiënten met hoofdletsel lijken gerechtvaardigd.