Ondanks het feit dat de toonsoort zelden wordt gebruikt in orkestmuziek anders dan om te moduleren, is het niet geheel ongewoon in klaviermuziek, zoals in Pianosonate nr. 2 van Alexander Scriabin, die er zelfs de voorkeur aan scheen te geven om in deze toonsoort te schrijven. Het komt ook voor in het tweede deel van het 8e strijkkwartet van Sjostakovitsj. Als Gis-klein wordt gebruikt, schrijven componisten meestal B♭ blaasinstrumenten in de enharmonische Bes-klein, in plaats van Ais-klein om het lezen van de muziek te vergemakkelijken (of ze gebruiken A-instrumenten in plaats daarvan, wat een getransponeerde toonsoort van B-klein oplevert).
Weinig symfonieën zijn geschreven in Gis-klein; onder hen zijn Nikolai Myaskovsky’s 17e Symfonie, Elliot Goldenthal’s Symfonie in Gis-klein (2014) en een verlaten jeugdwerk van Marc Blitzstein.
Frédéric Chopin componeerde een Polonaise in Gis-klein, opus postuum in 1822. Ook zijn Étude No. 6 en zijn 12e prelude uit de 24 Preludes opus 28 staan in Gis-klein.
Modest Moessorgski schreef de delen, “Het oude kasteel” en “Bydło” (Vee), uit Schilderijententoonstelling in Gis-klein.
Liszt’s bekende “La campanella” uit zijn Grandes études de Paganini staat in Gis-klein.
Alexander Scriabin’s tweede pianosonate “Sonata-Fantasy”, Op. 19 staat in Gis-klein.
Sibelius schreef het langzame deel van zijn Derde Symfonie in Gis-klein.