Alle subductiezones hebben, op enige afstand van de rand van de bovenste plaat, bogen of ketens van samengestelde kegelvulkanen. Als de subductieplaat diep in de aardmantel afdaalt, komt er water vrij. Dit verandert de chemie van de reeds hete rotsen in de mantel en doet ze smelten, waardoor magma wordt gevormd. Het magma is minder dicht dan de vaste gesteenten eromheen, zodat het omhoog stijgt, culminerend in vulkaanuitbarstingen aan het aardoppervlak.
De vulkaanboog bij een subductiezone van een oceaan-continent is niet alleen een keten van vulkanen. De druk van de plaatconvergentie drukt de korst daar samen, waardoor deze dikker wordt door een combinatie van plooien en breuken. Igneuze intrusies en vulkaanuitbarstingen maken de korst daar ook dikker. Diep in de korst stollen de stollingsintrusies uit tot badolieten van gesteenten zoals graniet, en de reeds bestaande gesteenten die door de badolieten worden geïntrigeerd, worden regionaal gemetamorfoseerd tot nieuwe gesteenten. Het resultaat is een hooggebergte met graniet en metamorf gesteente in de kern, geplooid en gefragmenteerd sedimentair en vulkanisch gesteente aan de randen, en een keten van samengestelde kegelvulkanen verspreid langs de top van het gebergte.
Bijdragen!
Heeft u een idee om deze inhoud te verbeteren? We horen graag uw input.
Verbeter deze paginaLees meer