Deconstructie behelst het nauwgezet lezen van teksten om aan te tonen dat een bepaalde tekst onverzoenlijk tegenstrijdige betekenissen heeft, in plaats van een verenigd, logisch geheel te zijn. Zoals J. Hillis Miller, de Amerikaanse deconstructionist bij uitstek, in een essay getiteld Stevens’ Rock and Criticism as Cure (1976) uitlegt: “Deconstructie is niet een ontmanteling van de structuur van een tekst, maar een demonstratie dat de tekst zichzelf al heeft ontmanteld. Haar schijnbaar vaste grond is geen rots maar ijle lucht.”
Deconstructie is zowel ontstaan als diepgaand beïnvloed door de Franse filosoof Jacques Derrida. Derrida, die de term deconstructie bedacht, stelt dat in de Westerse cultuur mensen de neiging hebben om te denken en hun gedachten uit te drukken in termen van binaire tegenstellingen (wit/zwart, mannelijk/vrouwelijk, oorzaak/gevolg, bewust/onbewust, aanwezigheid/afwezigheid, spreken/schrijven). Derrida suggereert dat deze tegenstellingen hiërarchieën in het klein zijn, die een term bevatten die door de Westerse cultuur als positief of superieur wordt beschouwd en een andere die als negatief of inferieur wordt beschouwd, ook al is dat maar in geringe mate. Door middel van deconstructie probeert Derrida de grens tussen binaire tegenstellingen uit te wissen – en wel op zo’n manier dat de hiërarchie die de tegenstellingen impliceren in twijfel wordt getrokken.
Hoewel het uiteindelijke doel van deconstructie het bekritiseren van de Westerse logica mag zijn, ontstond deconstructie als een reactie op structuralisme en formalisme. Structuralisten geloofden dat alle elementen van de menselijke cultuur, met inbegrip van literatuur, kunnen worden begrepen als onderdelen van een systeem van tekens. Derrida geloofde niet dat structuralisten de wetten van de menselijke betekenisgeving konden verklaren en daarmee de sleutel konden leveren tot het begrijpen van de vorm en betekenis van alles, van een Afrikaans dorp tot een Griekse mythe tot een literaire tekst. Hij verwierp ook de structuralistische overtuiging dat teksten identificeerbare “betekeniscentra” hebben – een overtuiging die structuralisten deelden met formalisten.
Formalistische critici, zoals de Nieuwe Kritiek, gaan ervan uit dat een literair werk een op zichzelf staand, op zichzelf staand object is waarvan de betekenis kan worden gevonden in het complexe netwerk van relaties tussen de onderdelen (toespelingen, beelden, ritmes, geluiden, etc.). Deconstructionisten, daarentegen, zien werken in termen van hun onbeslisbaarheid. Zij verwerpen de formalistische opvatting dat een literair werk van begin tot eind aantoonbaar een eenheid vormt, op één bepaalde manier, of dat het is georganiseerd rond één enkel centrum dat uiteindelijk kan worden geïdentificeerd. Als gevolg daarvan zien deconstructionisten teksten als radicaler heterogeen dan formalisten. Formalisten maken uiteindelijk zin aan de dubbelzinnigheden die zij in een bepaalde tekst aantreffen, met het argument dat elke dubbelzinnigheid een welomlijnde, zinvolle en aantoonbare literaire functie heeft. Onbeslisbaarheid daarentegen wordt nooit gereduceerd, laat staan beheerst in deconstructie. Hoewel een deconstructieve lezing de onverenigbare mogelijkheden die de tekst genereert kan blootleggen, is het onmogelijk voor de lezer om zich te vestigen op blijvende betekenissen.
Deconstructie is een poststructuralistische theorie, grotendeels maar niet uitsluitend gebaseerd op de geschriften van Derrida. Het is in eerste instantie een filosofische theorie en een theorie die gericht is op het (her)lezen van filosofische geschriften. Haar invloed op de literatuur, in Noord-Amerika grotendeels bemiddeld door de invloeden van theoretici aan de Yale Universiteit, is gebaseerd
1) op het feit dat de deconstructie alle schrijven ziet als een complex historisch, cultureel proces dat geworteld is in de relaties van teksten tot elkaar en in de instellingen en conventies van het schrijven, en 2) op de verfijning en intensiteit van haar besef dat menselijke kennis niet zo controleerbaar of zo overtuigend is als het westerse denken zou willen en dat taal op subtiele en vaak tegenstrijdige manieren werkt, zodat zekerheid ons altijd zal ontglippen.