De Israëlieten trokken twee maanden lang door de woestijn. Zij kwamen bij de berg Sinaï.
Moses ging de berg op. Jezus Christus sprak tot hem. Jezus zei tegen Mozes dat hij de Israëlieten moest vertellen hoe gezegend ze waren. Jezus had hen uit Egypte geleid. Hij zei dat het volk zijn geboden moest gehoorzamen. Hij zou hen zegenen.
Mosen ging de berg af. Hij vertelde het volk wat Jezus had gezegd. Het volk beloofde te gehoorzamen. Ze zouden doen wat Jezus zei. En Jezus zou hen zegenen.
Jezus wilde dat de Israëlieten zijn stem hoorden. Mozes zei dat ze onder aan een berg moesten gaan staan. De berg werd de berg Sinaï genoemd.
Er kwam een rookwolk op de berg. Jezus bevond zich in de wolk. De berg schudde. Jezus sprak tot het volk.
Jezus Christus vertelde het volk de Tien Geboden. Jezus zei:
-
Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
-
Gij zult u geen gesneden beeld maken.
-
Gij zult de naam van de Heer, uw God, niet ijdel gebruiken.
-
Denk aan de sabbatdag, dat gij die heiligt.
-
Eer uw vader en uw moeder.
-
Doodt niet.
-
Gij zult geen overspel plegen.
-
Gij zult niet stelen.
-
Gij zult geen valse getuigenis afleggen tegen uw naaste.
-
Gij zult niet begeren.
Exodus 20:1-27; 21-23
Het volk hoorde Jezus Christus. Ze waren bang. Ze wilden niet dat Jezus met hen sprak. Ze wilden dat hij met Mozes sprak. Dan kon Mozes hun vertellen wat Jezus zei. Mozes ging terug naar de berg Sinaï. Jezus gaf andere geboden voor het volk.
Mosen zei tegen Aäron en de twee zonen van Aäron dat ze de berg op moesten komen. Hij zei ook tegen zeventig oudsten dat ze naar boven moesten komen. De mannen gingen de berg op. Ze zagen Jezus.
Jezus zei tegen Mozes dat hij hoger op de berg moest komen. Jezus schreef de geboden met zijn vinger op steen. Jezus gaf Mozes de geboden.
Moses was veertig dagen en veertig nachten weg. Al die tijd heeft hij niet gegeten of gedronken.