In het kampencomplex Bergen-Belsen zijn ongeveer 50.000 mensen omgekomen. Onder hen bevond zich Anne Frank, de bekendste kinderdagboekschrijfster uit de tijd van de Holocaust.
Achtergronden
Duitse militaire autoriteiten richtten het kamp Bergen-Belsen op in 1940. Het lag ten zuiden van de stadjes Bergen en Belsen, ongeveer 11 mijl ten noorden van Celle, Duitsland.
Tot 1943 was Bergen-Belsen uitsluitend een krijgsgevangenkamp (POW). In april 1943 nam het SS Economisch Administratief Hoofdkantoor (SS Wirtschafts-Verwaltungshauptamt; WVHA), dat het concentratiekampsysteem beheerde, een deel van Bergen-Belsen over en veranderde het eerst in een civiel verblijfskamp en later in een concentratiekamp. De Duitse regering plaatste het Bergen-Belsen kamp complex binnen het concentratiekamp systeem, maar het WVHA gaf het aanvankelijk een speciale benaming.
Het Bergen-Belsen Kamp Complex
Bergen-Belsen: Kaarten
Het kampencomplex Bergen-Belsen bestond uit een groot aantal kampen, die op verschillende tijdstippen tijdens het bestaan van het complex werden opgericht. Er waren drie hoofdonderdelen van het kampcomplex: het krijgsgevangenenkamp, het “verblijfskamp” (Aufenthaltslager), en het “gevangenenkamp” (Häftlingslager).
Het krijgsgevangenenkamp functioneerde als zodanig van 1940 tot januari 1945. Het “verblijfskamp” was in gebruik van april 1943 tot april 1945, en bestond uit vier subkampen: het “speciale kamp” (Sonderlager), het “neutralen kamp” (Neutralenlager), het “sterren kamp” (Sternlager), en het “Hongaarse kamp” (Ungarnlager).
Het “gevangenkamp”, ook in gebruik van april 1943 tot april 1945, bestond uit het oorspronkelijke “gevangenkamp”, het “herstelkamp” (Erholungslager), het “tentenkamp” (Zeltlager), het “kleine vrouwenkamp” (Kleines Frauenlager), en het “grote vrouwenkamp” (Grosses Frauenlager).
Gevangenen in het kamp
In de loop van zijn bestaan werden in het kamp Bergen-Belsen Joden, krijgsgevangenen, politieke gevangenen, Roma (zigeuners), “asocialen”, criminelen, Jehova’s Getuigen en homoseksuelen vastgehouden.
Toen de Geallieerde en Sovjet troepen eind 1944 en begin 1945 in Duitsland oprukten, werd Bergen-Belsen een verzamelkamp voor duizenden Joodse gevangenen die waren geëvacueerd uit kampen dichter bij het front. De komst van duizenden nieuwe gevangenen, velen van hen overlevenden van gedwongen evacuaties te voet, overweldigde de schamele middelen van het kamp.
Met een toenemend aantal transporten van vrouwelijke gevangenen, ontbond de SS het noordelijke deel van het kamp complex, dat nog steeds in gebruik was als krijgsgevangenenkamp, en richtte in januari 1945 het zogenaamde “grote vrouwenkamp” (Grosses Frauenlager) op in de plaats daarvan. In dit kamp werden vrouwen ondergebracht die waren geëvacueerd uit de concentratiekampen Flossenbürg, Gross-Rosen, Ravensbrück, Neuengamme, Mauthausen en Buchenwald, alsmede verschillende subkampen en werkkampen.
Aan het einde van juli 1944 waren er ongeveer 7.300 gevangenen geïnterneerd in het kampcomplex Bergen-Belsen. Begin december 1944 was dit aantal opgelopen tot ongeveer 15.000, en in februari 1945 bedroeg het aantal gevangenen 22.000. Doordat steeds meer gevangenen uit het oosten werden geëvacueerd, steeg de kampbevolking tot meer dan 60.000 op 15 april 1945.
Omstandigheden
Bergen-Belsen was de hel op aarde.
-getuigenis van Alice Lok Cahana
Vanaf eind 1944 bleven de voedselrantsoenen in Bergen-Belsen slinken. Begin 1945 zaten gevangenen soms dagenlang zonder voedsel; er was ook een tekort aan vers water.
De sanitaire voorzieningen waren ongelooflijk slecht, met weinig latrines en watertappunten voor de tienduizenden gevangenen die in die tijd in Bergen-Belsen geïnterneerd waren. Overbevolking, slechte hygiënische omstandigheden en het gebrek aan voldoende voedsel, water en onderdak leidden tot een uitbraak van ziekten als tyfus, tuberculose, tyfus en dysenterie, met als gevolg een toenemend aantal sterfgevallen. In de eerste maanden van 1945 stierven tienduizenden gevangenen.
Liberatie
Op 15 april 1945 bevrijdden Britse troepen Bergen-Belsen. De Britten troffen in het kamp ongeveer zestigduizend gevangenen aan, van wie de meesten ernstig ziek waren.
Een gevangene van het kamp Bergen-Belsen, na de bevrijding. – US Holocaust Memorial Museum
Duizenden lijken lagen onbegraven op het kampterrein. Tussen mei 1943 en 15 april 1945 stierven tussen de 36.400 en 37.600 gevangenen in Bergen-Belsen. Meer dan 13.000 voormalige gevangenen, te ziek om te herstellen, stierven na de bevrijding. Na de evacuatie van Bergen-Belsen hebben Britse troepen het hele kamp platgebrand om de verspreiding van typhus te voorkomen.
Tijdens het bestaan van Bergen-Belsen zijn ongeveer 50.000 mensen in het concentratiekamp complex omgekomen, waaronder Anne Frank en haar zus Margot. Beiden stierven in het kamp in februari of maart 1945. De meeste slachtoffers waren Joden.
Na de bevrijding richtten de Britse bezettingsautoriteiten een ontheemdenkamp op dat onderdak bood aan meer dan 12.000 overlevenden. Het was gevestigd in een barak van een Duitse militaire school in de buurt van het oorspronkelijke concentratiekamp en functioneerde tot 1951.
SS-personeel
SS-Hauptsturmführer Adolf Haas werd de eerste commandant van het kamp Bergen-Belsen in het voorjaar van 1943; SS-Hauptsturmführer Josef Kramer verving hem in december 1944. Het aantal SS’ers in Bergen-Belsen varieerde in de loop van het bestaan van het kamp. De SS slaagde erin veel dossiers van het kamp te vernietigen, waaronder die over het personeel.
Postwar Trials
In de herfst van 1945 berechtte een Brits Militair Tribunaal in Lüneburg 48 leden van het personeel van Bergen-Belsen, waaronder 37 SS-ers en elf gevangenen functionarissen. Het tribunaal veroordeelde elf van de verdachten ter dood, waaronder kampcommandant Josef Kramer. Negentien andere verdachten werden veroordeeld tot gevangenisstraffen; veertien werden er vrijgesproken. Op 12 december 1945 executeerden de Britse militaire autoriteiten Kramer en zijn medegedaagden.