De bekeringservaring van Paulus wordt zowel in de Paulinische brieven als in de Handelingen van de Apostelen besproken. Volgens beide bronnen was Paulus geen volgeling van Jezus en kende hij hem niet vóór zijn kruisiging. De bekering van Paulus vond plaats na de kruisiging van Jezus. De verslagen van Paulus’ bekeringservaring beschrijven deze als wonderbaarlijk, bovennatuurlijk, of anderszins openbarend van aard.
Vóór zijn bekeringEdit
Vóór zijn bekering was Paulus, ook bekend als Saulus, “een Farizeeër onder de Farizeeërs”, die de volgelingen van Jezus “intens vervolgde”. Zegt Paulus in zijn brief aan de Galaten: “Want gij hebt gehoord van mijn vroegere levenswijze in het Judaïsme, hoe intens ik de gemeente Gods vervolgde en trachtte te vernietigen. Ik was verder gevorderd in het jodendom dan velen van mijn leeftijd onder mijn volk en was zeer ijverig voor de tradities van mijn vaderen.” (Galaten 1:13-14), NIV
Paulus bespreekt zijn leven vóór zijn bekering ook in zijn Brief aan de Filippenzen, en zijn deelname aan de steniging van Stefanus wordt beschreven in Handelingen 7:57-8:3.
Paulinische brievenEdit
In de Paulinische brieven is de beschrijving van de bekeringservaring summier. De eerste brief aan de Korintiërs beschrijft Paulus als iemand die de opgestane Christus heeft gezien:
Wat ik namelijk ontvangen heb, heb ik u als eerste belangrijk meegedeeld: dat Christus voor onze zonden gestorven is volgens de Schriften, dat Hij begraven is, dat Hij op de derde dag is opgewekt volgens de Schriften, en dat Hij verschenen is aan Cefas en daarna aan de Twaalf. Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie de meesten nog in leven zijn, ofschoon sommigen ontslapen zijn. Daarna verscheen hij aan Jakobus, daarna aan alle apostelen, en als laatste ook aan mij, als aan een abnormaal geborene.
– 1 Kor. 15:3-8, NIV
De Tweede Brief aan de Korintiërs beschrijft ook Paulus’ ervaring van openbaring. In vers 1 spreekt de NIV vertaling over “openbaringen van de Heer”, maar andere vertalingen, waaronder de NRSV vertalen die zin met “openbaringen van de Heer”. De passage begint met Paulus die lijkt te spreken over een ander persoon, maar al snel maakt hij duidelijk dat hij over zichzelf spreekt.
Het is nodig om te roemen; er is niets mee te winnen, maar ik zal verder gaan over visioenen en openbaringen van de Heer. Ik ken iemand in Christus die veertien jaar geleden is opgenomen in de derde hemel – of in het lichaam of uit het lichaam weet ik niet; God weet het. En ik weet dat zo iemand – of hij in of uit het lichaam is, weet ik niet; God weet het – in het paradijs werd opgenomen en dingen hoorde die niet verteld mogen worden, die geen sterveling mag navertellen. Voor zulk een zal ik roemen, maar voor mijzelf zal ik niet roemen, behalve over mijn zwakheden. Maar als ik wil opscheppen, zal ik geen dwaas zijn, want ik zal de waarheid spreken. Maar ik onthoud mij ervan, opdat niemand beter van mij moge denken dan wat men in mij ziet of van mij hoort, zelfs niet als men het uitzonderlijke karakter van de openbaringen in aanmerking neemt. Daarom werd mij een doorn in het vlees gegeven, een bode van Satan om mij te kwellen, opdat ik niet al te opgetogen zou zijn.
– 2 Korintiërs 12:1-7, NRSV
De Brief aan de Galaten hoofdstuk 1 beschrijft zijn bekering ook als een goddelijke openbaring, met Jezus die aan Paulus verscheen.
Ik wil dat jullie weten, broeders en zusters, dat het evangelie dat ik verkondigd heb niet van menselijke oorsprong is. Ik heb het niet van een mens ontvangen, noch is het mij geleerd; maar ik heb het ontvangen door openbaring van Jezus Christus. Want gij hebt gehoord van mijn vroegere levenswijze in het Judaïsme, hoe intens ik de kerk van God vervolgde en trachtte te vernietigen. …Maar toen God, die mij van mijn moeders buik heeft afgezonderd en mij door zijn genade heeft geroepen, het behaagde zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem zou prediken onder de heidenen, was mijn onmiddellijke reactie om geen mens te raadplegen.
– Galaten 1:11-16, NIV
Handelingen der ApostelenEdit
De Handelingen der Apostelen bespreekt Paulus’ bekeringservaring op drie verschillende punten in de tekst, in veel meer detail dan in de verslagen in Paulus’ brieven. Het boek Handelingen zegt dat Paulus op weg was van Jeruzalem naar het Syrische Damascus met een opdracht van de hogepriester om volgelingen van Jezus op te sporen en te arresteren, met de bedoeling hen terug te brengen naar Jeruzalem als gevangenen voor ondervraging en mogelijke executie. De reis wordt onderbroken als Paulus een verblindend licht ziet, en rechtstreeks communiceert met een goddelijke stem.
Acts 9 vertelt het verhaal als een derde-persoons vertelling:
Toen hij Damascus naderde op zijn reis, flitste er plotseling een licht uit de hemel om hem heen. Hij viel op de grond en hoorde een stem tot hem zeggen: “Saul, Saul, waarom vervolg je mij?”
“Wie bent u, Heer?” vroeg Saul.
“Ik ben Jezus, die gij vervolgt,” antwoordde hij. “Sta nu op en ga de stad binnen, en men zal u zeggen, wat gij doen moet.”
De mannen, die met Saulus reisden, stonden daar sprakeloos; zij hoorden het geluid, maar zagen niemand. Paulus stond op van de grond, maar toen hij zijn ogen opende, kon hij niets zien. Daarom leidden zij hem bij de hand naar Damascus. Drie dagen lang was hij blind, en hij at en dronk niets.
– Handelingen 9:3-9, NIV
Het verslag gaat verder met een beschrijving van Ananias van Damascus die een goddelijke openbaring ontvangt die hem opdraagt Saulus te bezoeken in het huis van Judas aan de Rechte Straat en hem daar de handen op te leggen om zijn gezichtsvermogen te herstellen (traditioneel wordt aangenomen dat het huis van Judas zich aan het westelijke uiteinde van de straat bevond). Ananias aarzelt aanvankelijk, omdat hij van Sauls vervolging heeft gehoord, maar gehoorzaamt het goddelijk bevel:
Toen ging Ananias naar het huis en ging het binnen. Hij legde zijn handen op Saulus en zei: “Broeder Saulus, de Heer, Jezus, die u verschenen is op de weg toen u hierheen kwam, heeft mij gezonden opdat u weer zult zien en vervuld zult worden met de heilige Geest.” Onmiddellijk vielen er schubben van Saul’s ogen en hij kon weer zien. Hij stond op en liet zich dopen, en nadat hij wat gegeten had, kwam hij weer op krachten.
– Handelingen 9:13-19, NIV
Handelingen vertelt voor de tweede keer over Paulus’ bekering in een toespraak die Paulus houdt wanneer hij in Jeruzalem wordt gearresteerd. Paulus richt zich tot de menigte en vertelt hen over zijn bekering, met een beschrijving die in wezen gelijk is aan die in Handelingen 9, maar met kleine verschillen. Zo merkt Handelingen 9:7 op dat Paulus’ metgezellen niet zagen tot wie hij sprak, terwijl Handelingen 22:9 aangeeft dat zij wel deelden in het zien van het licht (zie ook Verschillen tussen de verslagen, hieronder). Deze toespraak was waarschijnlijk oorspronkelijk in het Aramees (zie ook Aramees van Jezus), waarbij de passage hier een Griekse vertaling en samenvatting is. De toespraak is duidelijk op maat gemaakt voor het Joodse publiek, waarbij in Handelingen 22:12 de nadruk wordt gelegd op Ananias’ goede reputatie onder de Joden in Damascus, in plaats van op zijn christen-zijn.
De derde bespreking van Paulus’ bekering in Handelingen vindt plaats wanneer Paulus zich richt tot koning Agrippa, om zich te verdedigen tegen de beschuldigingen van antinomianisme die tegen hem zijn ingebracht. Dit verslag is korter dan de andere. De toespraak hier is opnieuw toegesneden op zijn publiek, met nadruk op wat een Romeins heerser zou begrijpen: de noodzaak om een hemels visioen te gehoorzamen, en Agrippa geruststellend dat christenen geen geheim genootschap waren.