In 1862 ontdekte de Franse chemicus Louis Pasteur dat hitte ziektekiemen in vloeistoffen doodt, waardoor bacteriegroei, voedselbederf en door voedsel overgedragen ziekten worden voorkomen. Hij gebruikte zijn ontdekking om methoden uit te vinden die de laatste 150 jaar zijn gebruikt als hygiënische behandeling voor melk – die in die tijd een belangrijke bron van tbc was.
Zijn experiment? Hij stelde gekookte bouillon bloot aan lucht in vaten die een filter bevatten om te voorkomen dat deeltjes via een lange buis die geen stofdeeltjes doorliet in het groeimedium terechtkwamen. Er groeide niets in de bouillon tenzij de kolven werden opengebroken, zodat hij kon concluderen dat de levende organismen die in de bouillon groeiden van buitenaf kwamen en niet “spontaan ontstonden” in de bouillon (zoals de gangbare wijsheid was). Dit was een van de laatste en belangrijkste experimenten die de theorie van spontane generatie weerlegde. Het experiment ondersteunde ook de kiemtheorie.
Pasteur’s onderzoek toonde ook aan dat de groei van micro-organismen verantwoordelijk was voor het bederven van dranken, zoals bier, wijn en melk. Toen dit was vastgesteld, vond hij een proces uit waarbij vloeistoffen zoals melk werden verhit om de meeste bacteriën en schimmels die er al in aanwezig waren, te doden. Hij en Claude Bernard voltooiden de eerste proef op 20 april 1862. Dit proces werd spoedig daarna bekend onder de naam pasteurisatie. Vanwege zijn studie van ziektekiemen moedigde Pasteur artsen aan hun handen en apparatuur te ontsmetten vóór een operatie. Voordien waren er maar weinig artsen of hun assistenten die de procedure van het wassen van hun handen en apparatuur toepasten.