Wie was Anton Tsjechov?
Door middel van verhalen als “De Steppe” en “De dame met de hond,” en toneelstukken als De Meeuw en Oom Vanya, benadrukte Anton Tsjechov de diepten van de menselijke natuur, de verborgen betekenis van alledaagse gebeurtenissen en de dunne lijn tussen komedie en tragedie. Tsjechov stierf aan tuberculose op 15 juli 1904, in Badenweiler, Duitsland.
Jeugd en opvoeding
Anton Pavlovitsj Tsjechov werd geboren op 29 januari 1860 in Taganrog, Rusland. Zijn vader, Pavel, was een kruidenier die regelmatig geldproblemen had; zijn moeder, Jevgenija, deelde haar liefde voor verhalen met Tsjechov en zijn vijf broers en zussen.
Toen Pavel’s zaak in 1875 failliet ging, nam hij het gezin mee naar Moskou om ander werk te zoeken, terwijl Tsjechov in Taganrog bleef tot hij zijn studie afmaakte. Uiteindelijk voegde Tsjechov zich in 1879 bij zijn familie in Moskou en schreef zich in aan de medische faculteit. Omdat zijn vader het financieel nog steeds moeilijk had, ondersteunde Tsjechov het gezin met zijn freelance schrijverschap, waarbij hij onder een pseudoniem honderden korte komische stukken produceerde voor plaatselijke tijdschriften.
Erdere schrijverscarrière
Tijdens het midden van de jaren 1880 oefende Tsjechov zijn beroep uit als arts en begon hij onder zijn eigen naam serieuze fictiewerken te publiceren. Zijn stukken verschenen in de krant New Times en vervolgens als onderdeel van bundels als Motley Stories (1886). Zijn verhaal “De Steppe” was een groot succes en leverde de auteur in 1888 de Poesjkinprijs op. Zoals het meeste vroege werk van Tsjechov, vertoonde het de invloed van de grote Russische realisten van de 19e eeuw, zoals Leo Tolstoj en Fjodor Dostojevski.
Tsjechov schreef in deze periode ook werken voor het theater. Zijn vroegste stukken waren korte kluchten, maar al snel ontwikkelde hij zijn kenmerkende stijl, die een unieke mix was van komedie en tragedie. Toneelstukken als Ivanov (1887) en De wouddemoon (1889) vertelden verhalen over geleerde mannen uit de hogere klassen die te maken kregen met schulden, ziekte en de onvermijdelijke teleurstelling in het leven.
Grootste werken
Chechov schreef veel van zijn grootste werken vanaf de jaren 1890 tot en met de laatste jaren van zijn leven. In zijn korte verhalen uit die periode, waaronder “Afdeling nr. 6” en “De dame met de hond”, toonde hij een diepgaand begrip van de menselijke natuur en de manieren waarop gewone gebeurtenissen een diepere betekenis kunnen hebben.
In zijn toneelstukken uit die jaren concentreerde Tsjechov zich vooral op stemming en personages, en liet hij zien dat die belangrijker konden zijn dan de plots. Er lijkt niet veel te gebeuren met zijn eenzame, vaak wanhopige personages, maar hun innerlijke conflicten krijgen een grote betekenis. Hun verhalen zijn zeer specifiek, schetsen een beeld van de Russische samenleving van voor de revolutie, maar zijn toch tijdloos.
Vanaf eind jaren 1890 werkte Tsjechov samen met Constantin Stanislavski en het Moskouse Kunsttheater aan producties van zijn stukken, waaronder zijn meesterwerken De Meeuw (1895), Oom Vanya (1897), De Drie Zusters (1901) en De Kersenboomgaard (1904).
Later leven en dood
In 1901 trouwde Tsjechov met Olga Knipper, een actrice van het Moskouse Kunsttheater. Tegen die tijd ging zijn gezondheid echter achteruit als gevolg van de tuberculose die hem sinds zijn jeugd had getroffen. Tijdens een verblijf in een kuuroord in Badenweiler, Duitsland, stierf hij in de vroege uren van 15 juli 1904, op 44-jarige leeftijd.
Tsjechov wordt beschouwd als een van de belangrijkste literaire figuren van zijn tijd. Zijn toneelstukken worden nog steeds wereldwijd opgevoerd, en zijn oeuvre heeft belangrijke schrijvers van allerlei genres beïnvloed, waaronder James Joyce, Ernest Hemingway, Tennessee Williams en Henry Miller.