Militaire dienst
Hitler verhuisde in mei 1913 naar München, Duitsland. Hij deed dit om te voorkomen dat hij gearresteerd zou worden wegens het ontduiken van zijn militaire dienstplicht tegenover Habsburg Oostenrijk. Hij financierde deze verhuizing met het laatste deel van een erfenis van zijn vader. In München voorzag hij in zijn levensonderhoud met zijn aquarellen en schetsen, totdat de Eerste Wereldoorlog zijn leven richting gaf en een zaak waaraan hij zich volledig kon wijden. Hitler was een dapper soldaat: hij werd bevorderd tot korporaal, raakte twee keer gewond (in 1916 en 1918) en kreeg verschillende medailles.
Hoewel Hitler in deze tijd naar verluidt niet gewend was aan lange politieke betogen, leek hij te zijn meegesleept door het steeds venijniger wordende politieke antisemitisme van radicaal rechts. Dit politieke antisemitisme sijpelde door in de militaire hiërarchie gedurende de laatste twee jaar van de oorlog.
In oktober 1918 werd Hitler gedeeltelijk blind bij een aanval met mosterdgas nabij Ieper in België. Hij werd naar een militair hospitaal gestuurd. Het nieuws van de wapenstilstand van 11 november 1918 bereikte hem toen hij aan het herstellen was. Het einde van de oorlog bracht de dreiging van demobilisatie van de enige gemeenschap waarin hij zich ooit thuis had gevoeld, en een mogelijke terugkeer naar een burgerleven waarin hij geen richting of carrièreperspectieven had.
De propaganda van de Eerste Wereldoorlog beïnvloedde de jonge Hitler, die van 1914 tot 1918 frontsoldaat was. Zoals velen geloofde Hitler dat Duitsland de oorlog had verloren door vijandelijke propaganda, niet door een nederlaag op het slagveld.
Ideologische ontwikkeling na de oorlog
Het Duitse leger (Reichswehr) nam Adolf Hitler in dienst als onderwijzer en vertrouwenspersoon. Het was in zijn hoedanigheid van vertrouwelijke informant dat Hitler op 12 september 1919 een bierhalbijeenkomst van de Duitse Arbeiderspartij (Deutsche Arbeiterpartei-DAP) bijwoonde.
Hitlers jaren in Wenen en op het slagveld waren belangrijke fasen voor Hitler’s ontwikkeling van een alomvattende ideologie. Zijn diensttijd in het leger in 1919 lijkt zijn toewijding te hebben gevormd aan een antisemitisme gebaseerd op sociaal-darwinistische rassentheorie en de vestiging van een verenigend nationalisme gebaseerd op de noodzaak om de externe en interne macht van de Joden te bestrijden.
Op 16 september 1919 gaf Hitler zijn eerste schriftelijke commentaar op de zogenaamde Joodse Kwestie. Hij definieerde de Joden als een ras en niet als een religieuze gemeenschap, karakteriseerde het effect van een Joodse aanwezigheid als een “rassen-tuberculose van de volkeren,” en stelde dat het eerste doel van een Duitse regering een discriminerende wetgeving tegen de Joden zou zijn. Het
“uiteindelijke doel moet beslist de totale verwijdering van de Joden zijn.”